VIA NOVA - boek 1

1.1 Een huis

1) Kijk, Lucius Claudius Flavus.- Lucius, is het Subject - Kijk, is de persoonsvorm.

2) Flavus is een vader.- Flavus, is het subject - is, is de persoonsvorm.

3) Een vader zit in het werkvertrek.- Een vader, is het Subject. - zit is de persoonsvorm

4) Een opa slaapt in de slaapkamer.- Een Opa, is het Subject. - slaapt, is de Persoonsvorm

5) Opa is een oude man.

6) Een oude man slaapt altijd een lange tijd.

7) Marcia zit in het atrium. (Atrium=hal, centrale ruimte)

8) Marcia is een moeder.

9) Een Moeder kijkt rond.

10) Kijk, een Felix Domestica Prima.

11) Een poes is in de tuin.

12) Een zuil staat op(in, op, bij) de tuin.

13) Felix zit op het zuiltje en zij denkt, “Pluk de dag”

0 fout

Opdracht 1

1a Lucius in atrio sedet.

1b 1 Pater in atrio sedet. 2 Marcia in atrio sedet. 3 ((dormit) kan niet als Subject gebruikt worden) in atrio sedet. 4 Feles in atrio sedet. 5 ((kan niet als Subject gebruikt worden) Stat) in atrio sedet. 6 Avus in atrio sedet.

OIpdracht 2 a Avus in horto stat. b 1 Avus in horto sedet. 2 Avus in horto (felix). felix kan niet als persoonvorm gebruikt worden. 3 Avus in horto circumspectat. 4 Avus in horto dormit.

5 Avus in horto (mater). mater kan niet als persoonsvorm gebruikt woden) 6 Avus in horto est.

Opdracht 3 De volgende woorden kwamen niet bij opdracht 1 in aanmerking voor subject:

: “dormit” en “stat”

De volgende woorden kwamen in opdracht 2 niet in aanmerking voor persoonsvorm: “felix” en “mater”

Opdracht a

1 Opa is moe. Hij slaapt in zijn cubiculum.

2 Vader komt thuis. Hij bergt de stukken van zijn werk op in het tablinum

3 Marcia heeft het warm. Zij zoek de koelte op van het peristylium.

4 Het loopt tegen etenstijd. Claudia gaat in de culina kijken of ze kan helpen.

5 Het eten wordt opgediend. De slaven zetten het tafeltje met de etenswaren neer in het triclinium.

6 Het is buiten donker en het regent een keer in Rome. De regen valt met bakken door het compluvium naar binnen.

Opdracht b31

1

1 Atrium

2 Cave Canem

3 Cubiculum

4 Impluvium

5 Lararium

6 Tablinum

7 Triclinium

8 Culina

9 Peristylium

10 Culina

Opdracht c

1De Romeinen gebruikten hun tuin voor verfrissing.

2 Wij gebruiken een tuin om een sigaretje te roken, of om iets te vieren.

3ER is een verschil, tussen toen in Rome en nu bij ons en dat verschil is bijvoorbeeld Tabak roken.

4 De Romeinen hadden geen tabaksindustrie en gebruikten, in het algemeen, geen of weinig tabak, en daarom rookten ze niet in hun tuinen.


Via Nova 1.2

Een Claudia

1) Claudia is een dochter.

2) Een dochter wandelt door het huis.

3) Een meisje zoekt de vader.

4) Een vader zit in het werkvertrek.

5) Een dochter begroet de vader.

6) Een vader begroet de dochter.

7) Een moeder is in de tuin.

8) Moeder ziet de Claudia en roept de dochter.

9) Claudia zij komt binnen de tuin en begroet de moeder.

10) Een meisje vraagt: “Waar zijn Marcus en Lucius?”

11) Een moeder weet het niet.

12) Een moeder ziet niet de Marcus en de Lucius.

0 fout

Opdracht d

De twee kenmerkende verschillen tussen de Insulae en de Domus zijn.

1) De insulae waren meer dan een etage hoog, de domus was alleen op de begage grond zonder etages.

2) De insulae waren veel gevaarlijker, voor de bewoners door het verhoogde instortings gevaar door de hoge last van de vele etages, die op elkaar steunden. Het brandgevaar was veel groter omdat er dan veel meer olielampen op een vierkant grond vlak brandden, bij een, of meer houten etage constructies.

3) er was veel windtocht in de insulae welke hoog lagen zonder enige glasbescherming tegen de waaiende wind. De Domus was dus veel beter geisoleerd tegen de wind omdat dieniet zo hoog gebouwd was, en kleinere ramen had dan de insulae.

Opmerkingen 1

Zin: Patrem Lucius salutat.

Lucius begroet de vader.

Lucius staat in de nominativus, en staat daarom in de naamval van de subject, en is dus het onderwerp van de zin, en Patrem staat in de accusativus, en staat in de naamval van een object, Pater staat als Patrem in het lijdend voorwerp van de zin. Hieruit kan je afleiden dat Lucius de vader begroet en niet dat de vader Lucius begroet.

Opdracht 4 zinnen invullen met woorden

1. Claudia in horto sedet.

2. Pater filiam salutat.

3. Hortum Marcus intrat.

4. MArcia filiam non videt.

5. In horto feles dormit.

6. Avum puella quaerit.

7. Marcus in tablino cogitat.

8. Senex semper dormit.

9. Filia matrem vocat.

10. In atrio felem Lucius videt.

Opdracht 5

1a subject Mater

1b object Claudiam

2a subject Lucius

2b object Avum

3a subject Pater

3b object avum

4a subject Claudia

4b object atrium

5a subject puella

5b object Marcum en Lucium

6a subject Felix

6b object columna

7a subject Avus

7b object patrem, matrem, horto

8a subject senex

8b object cubiculo

9a subject mater

9b object Filiam

10a subject Marcus

10b object domum

Opdracht 6

1. Claudia per domum ambulat.

2. Avus in horto dormit.

3. Marcus tablinum intrat.

4. Marcia filiam non videt.

5 Filia avum salutat.

6. Ubi est mater?

7.Lucius puellam vocat.

8.Puellam senex diu quaerit.

9.Ubi est Mater?

10 Marcus in atrio est.

Opdracht 7

Functie van elk woord uit opdracht 6 gekozen uit persoonsvorm, subject en object.

1 persoonsvorm = ambulat

1 subject = Claudia

1 object = domum

2 persoonsvorm = dormit

2 subject = Avus

2 object = horto

3 persoonsvorm = intrat

3 subject = Marcus

3 object = tablinum

4 persoonsvorm = videt

4 subject = Marcia

4 object =filiam

5 persoonsvorm = salutat

5 subject = Filia

5 object = avum

6 persoonsvorm = est

6 subject = Mater

6 object = geen

7 persoonsvorm = vocat

7 subject = Lucius

7 object = puellam

8 persoonsvorm = quaerit

8 subject = senex

8 object = puellam

9 persoonsvorm = est

9 subject = mater

9 object = geen

10 persoonsvorm = est

10 subject = Marcus

10 object = atrio

De Latijnse woordelijke afleiding, en de betekenis van het Nederlandse woord.

1 dom, Latijn: domus, Nederlandse betekenis is niet slim

2 kolom, Latijn columna, Nederlanse betekenis is, een vertikaal recht vak

4 column, Latijn Columna Nederlandse betekenis is, een zuil of pilaar achtig voorwerp of constructie.

5 culinair, Latijn culina, Nederlandse betekenis is gebonden aan eten en keuken, en het koken van eten.


2.1 Marcus en Lucius

1 Lucius is een zoon. Marcus is een zoon.

2 De zonen zijn een tweeling.

3 Lucius en Marcus lopen door het huis heen.

4 Een tweeling komt binnen de werkkamer. Een vader is in de werkkamer.

5 Enige jongens begroeten de vader. Vader begroet de jongens.

6 Een Moeder is in het atrium. In het atrium werken enige slaven en enige slavinnen.

7 Marcia kijkt naar de slaven en de slavinnen.

8 Enkele zonen gaan binnen de centrale ruimte en zien de moeder.

9 Zij begroeten de moeder. Moeder begroet de zonen.

10 Marcus en Lucius zoeken de opa.

11 Enige kleinzonen roepen de opa, Maar een opa hoort niet de kleinzonen.

12 Een opa slaapt nog in de slaapkamer.

13 Enige jongens spelen in de tuin. Felix is in de tuin.

14 Felix ziet de tweeling, maar een tweeling zien de Felix niet.

15 Een kat zit op de boom, boven in de boom.

16 Enige jongens zoeken de kat, maar zij vinden de kat niet.

17 Plotseling horen zij een ‘miauw’.Nu zien zij de kat.

18 De tweeling zijn blij en zij vragen: “Hallo Felix, hoe gaat het met je?’

1 fout

Opdracht a 1

De Romeinse dag in de zomer begint om 4:30 A.M.

De Romeinse dag in de zomer eindigt om 19.30 PM

de tussentijd is 15 uren, van elk 60 minuten, in hedendaagse tijd uitgedrukt.

De Romeinen hadden totaal 12 horae (uren) in een dag zitten.

ik heb berekend 15(moderne uren) delen door 12 (romeinse uren) verhouding 15/12= 1,25 ANS maal 60 minuten = 75 moderne minuten voor een, van de 12, Romeinse uren.

een hora duurde daarom, 75 minuten, in de zomer.

a2 In de Romeinse winter hadden de romeinen, voor een dag een starttijd op 7:30 A.M. en een dag eindtijd om 16:30 P.M.

de tussentijd van af de 7:30 A.M. en de 16:30 P.M. is 9 moderne uren, maar de Romeinen hadden dus 12 horae binnen deze 9 moderne uren. Dus 9 moderne uren delen door 12 romeinse uren, hebben tot elkaar een verhouding van = 9/12= 0,75, dan 0,75 maal 60 minuten= 45 moderne minuten.

Daarom, in de winter 45 minuten duurde een Romeinse hora.

a3 begin 5:00, eind 19:00, tussentijd is 19 - 5 = 14 moderne uren

14 moderne uren in verhouding tot 12 Romeinse uren is, uitgerekend 14 delen door 12= 1,166666666666667 verhoudingsgewijs.

En naar minuten uitgereken dis dit 60 minuten maal 1,166666666666667 =70 moderne minuten voor een Romeinse hora.

a4 winter dag begin om 7:00, eindtijd 17:00, tussentijd is 10 moderne uren. Daarin zijn 12 hora. dus 10 moderne uren, om de verhouding uit te vinden, delen door 12 Romeinse hora =

0,8333333333333333. Dit maal 60 minuten is een Romeinse Hora =50 moderne minuten.

ANS=50 min.

Opdracht 1

zinsubjectev./mvobjectev./mvpersoonsvormev./mv

1materev.--estev.

2servi en ancillae mv.--laborantmv.

3Marciaev. servos en ancillas mv. spectat ev.

4 Filii mv. atrium en matrem ev. intrant vident mv.

5 Filii mv Matrem ev salutant mv

6 Mater ev filios mv salutat ev

1 fout


2.2 In de eetkamer

Enkele Jongens spelen in de tuin.

Moeder is in de eetkamer.

Marcia roept de slaven en de slavinnen.

Enkele slaven en enkele slavinnen werken in de keuken.

5) Enkele slavinnen maken het eten klaar.

Zij horen Marcia en komen onmiddelijk.

Enkele slavinnen zetten de tafel neer.

Enkele slaven dragen het water.

Moeder gaat weg uit de eetkamer en gaat de tuin binnen.

10) Zij roept de jongens.

Enkele jongens horen de moeder, maar komen niet.

Felix denkt “Haast je langzaam.”

Moeder is boos en schreeuwt “Bij hercules, enkele jongens.”

Op dat moment haasten enkele jongens zich.

15)Zij vrezen de moeder.

Marcus en Lucius gaan binnen de eetkamer.

In de eetkamer zitten Moeder en Claudia.

Een tweeling ziet de moeder en de Claudia.

Zij zien de vader niet.

20)”Waar is een vader? Waarom is hij niet aanwezig?’

Een moeder antwoordt: “wat Jupiter mag, mag een rund nog niet’

Enkele jongens zijn boos.

Een moeder en een dochter en enkele zoons zitten in de eetkamer.

Zij wachten op de vader.

25)Marcus kijkt rond.

Een vader komt binnen.

Hij begroet Marcia en Claudia en de tweeling.

Vader ziet de opa nog niet en hij vraagt: “Waar is een Opa? Waarom is hij niet aanwezig?”

“Stil, een opa slaapt nog, antwoordt een moeder.

30) Enkele jongens zeggen blij”Wat Juppiter mag, mag een rund nog niet.”

Een moeder zij lacht.

Vader hij is boos.

0 fout “een” is nominativus, “de” is accusativus


opdracht d van boven naar onder

1,2,3,4,5,6,7,8,9,10,11,12 bij de klok mar dit zijn geen jaartallen.

1680

1246

1671

1780

Opdracht 2 de bijwoordelijke bepaling is onderstreept

1 Claudia in tablino patrem salutat.

2 Mater in horto pueros audit.

3 Gemini in arbore sedent.

4 Pueri e triclinio avum vocant.

5 Avus in horto sedet.

6 Pueri felem in horto non iveniunt.

7 Pater in tablino semper laborat.

8 Mater per domum ambulat.

9.Pueri in horto ludunt.

10.Subito Lucius Marcum in horto audit.

1 fout

Opdracht 3 woordsoort (zn, ww) en getal

1.filiam = zelfstandig naamwoord, enkelvoud

2.Feles = zelfstandig naamwoord. ev.

3.vocant = werkwoord, mv.

4.Nepotes = zn, mv.

5.Geminos = zn nw, mv.

6.Senex zn, ev.

7.Dormit ww. ev.

8.puerum zn ev.

9.senex zn, ev

10.servi zn, mv

feles

1 fout - vergeten

Opdracht 4

1accusativus

2accusativus

3nominativus

4 accusativus

5 accusativus

6 accusativus

7 nominativus

8 nominativus

9 accusativus

10 nominativus


1 octaaf - Lat. octo - Ned een muziek noot.

2 sextet - Lat. sex - Ned. een groep van zes welke samen spelen, bijvoorbeeld zes muzikanten.

3 premiere - Lat primus - Ned. een eerste voorstelling van bijvoorbeeld een film of concert.

4 kwart- Lat quartus - Ned. een vierde deel uit een geheel.

5 duet - Lat. duo - een groep die uit twee eenheden bestaat.

6 primaat - Lat. primus - Ned ?

7 duel - latijn duo - Nederlands een gevecht tussen twee personen.

8 kwartet - Lat. quattuor - Ned een groep bestaand e uit 4 personen.

9 prima - Lat. Primus -Ned het woord betekent een teken van goedkeuring.

10. kwatrijn. Lat quattuor - Ned ?

11 secundair _ Lat secundus - Ned. op de 2e plaats

12 kwintet - Lat quintus -Ned een groep bestaande uit 5 eenheden die samenwerken.

13 decimaal - Lat decimus -Ned het woord betekent een tiende deel van een geheel.

14 primeur -Lat primus -een goede staat van een dienst of een goed of iets anders.

15 unaniem -Lat unus - NEd het woord geeft weer dat er geen identiteit te binden is aan iets of iemand.

16. decenium - Lat decimus - Een tijd van 10 jaren achter elkaar samen.

17 triangel - Lat tres - een driehoek

18 octopus - Lat octo - Een weekdier uit de zee met 8 tentakels.

19 duo - Lat duo - een groep van twee personen of dingen welke samen iets betekenen.

20 trio - Lat. tres - Ned een groep bestaande uit drie personen of dingen, die samen iets aan het doen zijn.

2

1 tunica een kledingstuk

2 stola ?

3 candidus iemand die ergens voor aangemeld staat, bijvoorbeeld een loterij.

4 patronus een onderdeel van munitie of een vulling van een technisch instrument of machine

5 clientes alle klanten samen van een zaak.

6 client iemand, welke, bijvoorbeeld bij een diensverlener of goederen leverancier klant is.

3.1

Opdracht a

De persoon welke ik gekozen heb uit de tekening is een vrouw, met een vaas wijn, waarschijnlijk. Haar verhaal van haar aanwezigheid, op de straat is waarschijnlijk, dat ze langs deze straat moet lopen om na het boodschappen doen bij de wijnhandelaar op de markt, zij terug naar huis moet gaan. De vrouw ontmoet een wijnhandelaar, en om haar heen zijn mensen bezig zich te verplaatsen naar of van uit de straatweg de via Nova, sommigen dragen ook met zijn tweeën een vaas met koop of verkoop waren. Zij ziet “insulae” woonkazernes, “viae” straten, zoals de Via Nova, en winkels, en verkopers “mercatores”, en slaven “servi” en gewone Romeinse burgers.

3.1Op de straat

Marcus en Lucius gaan het huis uit en gaan naar de leraar.

De jongens gaan binnen de Via Nova.

De Via Nova is breed en mooi.

De tweeling wandelen door de brede en de mooie weg.

5) Plotseling zien de tweeling het steegje en gaan binnen.

Op het steegje zijn veel winkels, waar weklieden werken.

Kijk, op de muur zijn enkele schilderingen.

Marcus en Lucius kijken naar de schildering.

Op de schildering is een tafel mooi en groot.

10) In de werkplaats werkt een werkman.

Een werkman maakt de tafel.

Bij een andere werkplaats zien de tweeling de andere werkman.

De werkman maakt de zwaard.

Hij is blij, omdat veel zwaarden al klaar zijn.

15) Nu horen de jongen de koopman.

“Zeer goede toga’s, zeer goede toga’s.” schreeuwt de koopman.

De jongens begroeten de koopman.

De koopman begroet de jongens.

Oude mannen en jongens, vrouwen en meisjes zijn op de steegjes.

20) Veel slaven rennen door de steegjes.

Veel slavinnen kopen bij de winkels het eten.

De werkmannen zij werken, de koopmannen staan bij de winkels en zij roepen.

Marcus en Lucius kijken graag rond op de steegjes, en haasten zich niet.

Plotseling gaan moeder en Claudia binnen het steegje.

Moeder ziet de zoons en zij is niet tevreden.

Nu rennen de jongens, omdat zij de boze moeder vrezen.

Zij haasten zich uit de steegje.

3 fout

Opdracht b

Keizer Vespasianus bedoelde dat hij het geld graag wilde hebben, het geld van de belastingen op de openbare toiletten.

2 dat het geld geen rare geur heeft, letterlijk.

3 ik vind zo’n houding normaal , als het echt waar is wat hij zegt en wat er gebeurt. overeenkomstig is het niet een rare houding, vind ik.

Opdracht c

1 De stapstenen op de Romeinse straat, dienen om gebruikt te worden als doorgangsroute stenen, om van de ene kant, naar de andere kant van de straat over te steken, zonder dat de toga’s en stola’s en tunica’s vies van de straat werden. Want de weg eromheen was waarschijnlijk erg vies , van bijvoorbeeld mest van Romeinse transport dieren, zoals ezels, of paarden.

2 ze spraken waarschijnlijk af dat de karren alleen ‘s nachts mochten rijden.

3 de buizenstelsels links en rechts van de straat dienen voor, bijvoorbeeld riolering doeleinden denk ik. Door deze buizen stroomde water denk ik.

opdracht d

scheepmakerstraat

statenlaan

houtrustweg

Het latijn in het Nederlands

1 taverne - Lat. taberna - Ned. een eethuis

2 fabriek - Lat. faber - Ned. een gebouw waar goederen geproduceerd worden.

3 fabriceren - Lat. faber - Ned. verwaardigen of produceren in een fabriek.

4 via - Lat. Via - Ned. langs, iets of iemand passeren.

Opdracht 1 de woordgroepen

1 pulchrum hortum

2 multam aquam

3 cibum optimum

4 Mercator contentus

5 Senex iratus

6 Magni pueri, matrem iratam

7 multi senes, diu dormiunt

8 Multi mercatores, togas novas

9 multas stolas optimas

10 aliam magnam tabernam

0 fout

Opdracht 2

pictura pulchra

pulchros gladios

viam latam

optimae togae

multi servi

0fout

Opdracht 3

1 gladium paratum

2 mercatores multos

3 mensa magna

4 viae latae

5 faber laetus

6 pueri laeti

7 matrem aliam

8 togas pulchras

9 patres contenti

10 grammaticus optimus

0fout

Opdracht c

1 Leraar

2 Bakker

3 Smid

4 Bankier

5 Zangeres

6 Zeeman

7 Wijnboer

8 Kapper

9 Kok

10 Kroegbaas

3.2 Bij de Winkel

Marcia loopt op straat, omdat zij de nieuwe stola zoekt.

Claudia zoekt ook de stola.

Moeder en dochter kijken naar de schilderingen op de muren.

Vrouw en meisje zien de vele winkels, maar vinden niet de mooie stola’s.

5) Zij gaan binnen de andere straat.

Veel kooplieden werken daar.

De kooplieden staan voor de winkels.

Andere kooplieden zitten in de winkels.

Marcia en Claudia kijken naar en horen de kooplieden.

10) Kijk, zij zien Rufus.

Rufus is een koopman, en zit voor de winkel.

Hij staat onmiddellijk op en roept: “Stola’s en Toga’s, zeer goede toga’s, nieuwe en mooie stola’s!”

Moeder en dochter gaan naar de koopman en gaan binnen de winkel.

Rufus gaat ook binnen en begroet de vrouw en het meisje.

15) Marcia begroet de koopman:”Dag koopman. Ik zoek de nieuwe stola.”

Claudia begroet ook de koopman en vraagt ook:”Heeft u de mooie stola’s?”

Rufus antwoordt “Ik heb de vele zeer goede stola’s,” “Kijk een grote stola en een kleine stola.”

Een kleine stola bevalt de Claudia.

20) Een grote stola bevalt de Marcia.

“Koop jij de stola’s?” Vraagt de koopman, aan de moeder.

Maar de vrouw antwoordt niet, omdat zij vindt de vlek op de kleine stola.

“O jee,” Denkt Rufus, “een stola is niet nieuw.”

Hij zegt onmiddellijk “Ik heb de vele andere stola’s, de beste stola’s en de mooie en... de nieuwe”

25) Maar vrouw en meisje horen de Rufus niet.

Zij gaan weg uit de winkel en zij zoeken de andere koopman,

“Nieuwe stola’s, Nieuwe stola’s!” roept Rufus.

0fout

Opdracht 4

1 puella laeta

2 servos optimos

3 mercator contentus

4 ancilla pulchra

5 matrem iratam

6 pueri multi

7 mercatorem alium

8 cibum paratum

9 mensam magnam

10 patres laeti

0fout

Opdracht 5

1 subject: pueri mv. object: mensam ev. nominativus aanvulling: geen persoonsvorm: vident 2 subject: Rufus ev. object: geen nominativus aanvulling: optimus ev. persoonsvorm: est ev. 3 subject: stolae mv. object: geen, nominativus aanvulling: Multae paratae mv. persoonsvorm: sunt.

4 subject: femina ev. object maculam ev. nominativus aanvulling: geen persoonsvorm: invenit.

5 subject: Marcia, Claudia mv object: mercatorem ev nom. aanv.: geen persoonsvorm: quaerunt.

6.subject servi mv. object: vias mv. nom. aanv. geen. persoonsvorm: currunt.

7.subject fabri mv. object. gladios mv. nom aanv. geen persoonsvorm: faciunt

8.subject Cibus ev. object. geen nom.aanvulling: paratus. ev. persoonsvorm: est.

9 subject: Togae mv. object: Marcum Lucium ev. nom aanvulling: parvae mv. persoonsvorm delectant.

10.Subject: feminae mv. Object: tabernas mercatores mv. nom. aanvulling: multae mv.

persoonsvorm: exspectant.

4 Grammaticus

1.Type school: basisonderwijs

Type leerlingen: jongens, van 7 tot 12 jaar,

Naam leraar: paedagogus

Type leerstof: lezen, schrijven en rekenen

2.Type school: basisschool

Type leerlingen: jongens, verschillende leeftijden

Naam Leraar: magister

type leerstof: ?

3.Type school: het voortgezet onderwijs

Type leerlingen: jongens tot 15 jaar oud

Naam leraar : Grammaticus

Type leerstof?: Latijn en Grieks,Aardrijkskunde en Geschiedenis, mythologie, theater, wetenschap en filosofie

4.Type school: Hoger onderwijs:

Type leerlingen: jongens na 15 jaar oud

Naam leraar: retor

Type leerstof: retorica: Redevoeringen leren, Redevoeringen leren beargumenteren,

De juiste woorden leren gebruiken bij een redevoering, een betoog overtuigend leren uitspreken.

Opdracht 1

ego vide-o

ego surg-o

ego veni-o

nos intra-mus

nos dormi-mus

nos sede-mus

tu labora-s

tu nesci-s

tu responde-s

servus roga-t

mater sede-t

filius voca-t

senes riden-t

filiae specta-nt

gemini time-nt

0 fout

Opdracht 3

Woordstamstamgroepbindvocaalpersoonsuitgang

auditaudi-i-stammen--t

curruntcurr-med.stammenu-nt

intratintra-a-stammen--t

docetdoce-e-stammen--t

respondentresponde-e-stammen--nt

venimusveni-i-stammen--mus

videsvide-e-stammen--s

ambulasambula-a-stammen--s

ridentride-e-stammen--s

nesciuntnesci-i-stammen-u--nt

dormiodormi-i-stammen --o

discodisc-med.stammen--o

discimusdisc-med.stammeni--mus

videtisvide-e-stammen--tis

2 fout

Opdracht 4

1 sciunt - 3e persoon mv. zij weten

2 scribis - 2e persoon ev. jij schrijft

3 narramus - 1e persoon mv. wij vertellen

4 saluto-1e persoon ev. Ik begroet

5 ridetis-2e persoon mv. Jullie lachen

6. ardet-3e persoon ev. hij brandt

7. discedunt-3e pesoon mv. zij verlaten

8 custodio-1e persoon ev. ik bewaak

0fout

Opdracht f

1 schrijftafeltjes - tabulae - een schrift

puntige griffel - stilus- een pen

papyrus- een A4

een blad papyrus - charta- een A4

boekrol - volumen- een boek

gepunt riet om mee te schrijven - calamus - een pen

of een gepunte slagpen van een vogel - penna - een pen

4.1Een les in het Grieks

Marcus en Lucius gaan binnen de zuilengalerij.

Daar zit Philipus. Philipus is een leraar.

Philipus is een Griekse leraar, en hij onderwijst de Griekse taal. Een leraar verwacht de leerlingen. Nu ziet hij de tweeling.

5) Philipus is boos, omdat een tweeling te laat zijn.

Een leraar zegt: “Ik wacht al lange tijd. Waarom zijn jullie te laat, Marcus en Lucius?”

Marcus kijkt naar Lucius. Lucius kijkt naar Marcus.

bbEindelijk antwoorden de jongens: “Wij zijn te laat, omdat eh... omdat eh..., wij zijn een tweeling.”

Philipus lacht:” Jullie zijn te laat omdat, jullie altijd een lange tijd slapen, omdat jullie altijd een lange tijd op straat wandelen, omdat altijd een lange tijd eh..., een lange tijd... eh...” Nu lachen de leerlingen.

Philipus zegt: ‘Leerlingen, wij beginnen de Griekse les. Maar waar is Aulus?”

De tweeling weten het niet. Nu komt Aulus binnen.

15) “Eindelijk kom jij, Aulus?”vraagt de leraar. “ Waarom ben jij te laat?” Aulus antwoordt onmiddellijk:

“Ik ben te laat, omdat ik altijd een lange tijd slaap, omdat ik altijd een lange tijd op straat loop,

omdat eh...” Allen lachen.

Philippus zegt het weer: “Leerlingen, nu beginnen wij eindelijk de les.

Jullie kennen de Griekse Letters. Jij Lucius, hoe schrijf jij “een discus”? Lucius schrijft “diskos”

20)Philippus prijst de jongen en hij zegt: “Jij kent de Letters goed, Lucius. De Leraar is zorgvuldig. Jullie, Marcus en Aulus, hoe schrijven jullie “ een theater?”

De jongens schrijven.

Aulus hij schrijft, theatron, maar Marcus schrijft teatron. De leraar kijkt naar de schrijfplankjes.

Hij prijst Aulus, maar hij moppert op Marcus “ Tot hier ken jij de Griekse letters niet. Waarom werk jij niet? Waarom leer jij de Griekse taal niet? Ik ben niet tevreden.”

Marcus zegt niets. Hij denkt boos: “Ik ben ook niet tevreden.” Waarom leren wij de Griekse taal? De Griekse taal bevalt mij niet!”

5 woorden fout

Het Latijn in het Nederlands:

1 les - Lat.: lectio

2 meester -Lat.: magister

3 papier - Lat.: papyrus

4 kaart - Lat.: charta

5 pen - Lat.: penna

6 docent - Lat.: docere

1 discipel - dsicipilus - Ned. leerling

2 pedagoog - paedagogus - Ned: een kinderpsychiater of kinder psycholoog

3 retoriek - retorica - een manier van beargumenteerd overtuigend aanspreken

4 portiek - porta - deur

4.2Een Trojaanse Paard

Leerlingen, wij bekijken de schildering op de muur. Wat zien jullie op de schildering?

Wij zien de grote paard. Hij is een Trojaans paard. Wij zien ook de stad Troje. Troje staat in brand!

Waar zijn de Trojanen? Aulus, waar zie jij de Trojanen?

Ik zie de vele mensen in de stad. Ik zie de Trojaanse vrouwen en de meisjes, de oude mannen en de jongens. Ook veel soldaten zijn op de muur.

Wat doen de Trojaanse soldaten?

De soldaten hebben de zwaarden en zij bewaken de hoge muur.

Waarom bewaken de Trojaanse soldaten de muur?

Omdat de Grieken voor de muur zijn en zij belegeren de stad.

Jij weet het goed, Aulus. Kennen jullie het verhaal, Marcus en Lucius?

Wij kennen het verhaal Philippus.

En jij ook, Lucius? Of ken jij het verhaal niet?

Ik ken het verhaal goed. Het verhaal bevalt mij.

Nu vertel jij het verhaal, Lucius. Wij luisteren.

Het is nacht. Enkele stille Grieken dalen af uit het paard. In de stad slapen de Trojanen.

De vrouwen en de meisjes slapen. Ook de oude mannen en de jongens slapen.

Weinig soldaten zijn op de muur. Zij bewaken de muur en zij kijken rond. Maar zij zien de Grieken niet, omdat het nacht is. Zij horen de Grieken niet, omdat de stille Grieken de muur beklimmen. Overige Trojaanse soldaten zij slapen. Aeneas, een zeer goede soldaat, hij slaapt ook. Plotseling ziet een Trojaanse soldaat de Griekse soldaat op de muur. De Trojaan is zeer verschrikt. Nu ziet hij de vele andere Grieken. “Waar is Aeneas?” roept hij.

Kijk, Aeneas rent al door de straat roept de andere Trojaanse soldaten. Eheu, de Trojaanse soldaten zij zijn nog niet gereed, omdat zij de Grieken niet verwachten. Zo komen de Trojanen te laat en zo overwinnen de Grieken de Trojanen.

Jij kent het verhaal goed Lucius. Jij bent een zeer goede leerling!

2 woorden fout

Opdracht 5

1 Omnes discipuli litteras Graecas scribent

2 Omnes? Pauci non laborant

3 Grammaticus rogat “ Cur non laboras Marce?”

4 Marcus “Ego non scribo, quod Lucius quoque non scribet.”

5 Grammaticus geminos vituperat. “Marce et Luci, cur vos non laboratis?

6 Pueri respodent: Tabulas non habemus.

7 Philippus: “Ubi sunt tabulae?”

8 Gemini: “Nesciunt”

9 Phillipus: “Ecce tabulae novae! Luci, cur adhuc non scribes?”

10 Lucius: “Non omnes litteras scio”

11 Philippus: “Cur litteras nescis?”

12 Nunc Philippus valde iratus est et clamat: “Ego doceo, alii disciunt sed vos adhuc linguam Graecam non discitis.”

13 Vos vituperatis quod contentus non sum”

14 Pueri taciti grammaticum spectant

15 Irati cogitant: “Nos qouque contenti non sumus”

6fout

Opdracht g

1 reden 1 Het Oud Grieks heeft veel overeenkomsten met het Latijn en heeft zo ook overeenkomsten met het Nederlands.

2a de letter “c”, de letter “h”, de letter “q” en de letters “v” en “w”vind je niet in het Oud Griekse Alfabet.

2b , de letters “dzeta”, “theta”, “chi”, “psi” en “ksi”

2c

Αληξανδηρ Αςήνοφ Βοτήφ

Κώνινγςπλήιν 33 2518ΙΓ

Δήν Χάάγ

Νήδήρλανδ

3a het verhaal van Phaeton, de zoon van de zonnegod.

3b De Ilias van Homerus

4a waterkruiken voor het mondspoelen van Marcus en Lucius de het brengen van de Tunica’s van Marcus en Lucius.

4b Delos

5a de letter fi

5b Iemand die houd van een snelheid.

5.1 Cave Canem - Pas op voor de hond


De slaven en slavinnen werken in de keuken. Zij bereiden de maaltijd.

Marcia en Lucius Claudius Flavus verwachten de gast Metellus.

Metellus is een Romeinse Senator.

Marcia is in de hal. Zij roept de slaven en de slavinnen: “Kom Davus, kom Philus, komt slaven.

Kom Phocis, Kom Delia, komt slavinnen!

De slaven en de slavinnen komen snel binnen in de centrale ruimte.

Zij gaan staan rondom Marcia en horen de meesteres.

Marcia beveelt: Phocis koop de wijn, schiet op!

Davus kook het eten. Haast je! Delia versier de eetkamer.

Jij Philus kom op! Zoek de tweeling.

Wat beveel ik jullie? Zeg Phocis, zegt Davus, Delia, Philus.”

Phocis antwoordt: “ Jij beveelt aan mij wijn kopen.”

Davus herhaalt:”Jij beveelt aan mij het eten koken.”

Delia zegt:” Jij beveelt mij de eetkamer versieren.”

Philo: “Jij beveelt mij de tweeling zoeken.”

De slaven en de slavinnen gaan snel weg uit de hal.

Marcia is tevreden, omdat allen goed werken.

De jongens rennen binnen in de hal. Zij opjagen, de felix domestica.

Zij kunnen de poes niet pakken. Zij lachen en roepen.

Moeder zegt boos: “Marcus blijf staan. Hou op Lucius. Zwijgt en hoort. Een Gast komt al aan.

Ga dicht bij de deur staan en wacht op de gast.”

Lucius en Marcus gaan dicht bij de deur staan . Zij wachten op de gast. Mordax staat ook dicht bij de deur. Mordax is een hond. Mordax bijt vaak!

De senator komt al aan. De jongens begroeten de senator. “ Gegroet senator, kom binnen maar pas op voor de hond.”

De senator lacht: Ik vrees de hond niet. Een hond kan mij niet bang maken!

Plotseling echter blaft Mordax. De senator is niet bang en zegt: “Blaffende honden bijten niet.”

De senator gaat naar de hond. Eheu, Mordax bijt de toga. “Bij Hercules.” roept de senator “een beest!”

De senator gaat boos binnen het atrium, waar Lucius Claudius Flavus de gast verwacht.

Flavus begroet de senator: “Gegroet, Metellus. Kom binnen in de eetkamer. De maaltijd is klaar.

1 fout

Opdracht 1

PersoonsvormenImperativus vormenInfinitivus vormen

iube

iube, iubete

iubere

ponite

poni, ponite

ponire

advenitis

adveni, advenite

advenire

iubere

iube, iubete

iubere

surgit

Surgi, surgite

surgire

audire

Audi, audite

audire

sunt

este, essete

esse

discedere

Discede, discedete

discedere

cavete

Cave , cavete

cavere

manemus

Mane, manete

manere

tacere

Tace, tacete

tacere

curro

Curre ,currite

currere

desine

Desine, desinete

desinere

terre

Terre, territe

terrire

custodire

Custodi, custodite

custodire

desinitis

Desine, desinete

desinere

bibis

Bibe, bibete

bibere

accedere

Accede, accedete

accedere

manes

Mane , manete

manere

consistite

Consisti, consistite

consistere

esse

Este, estite

esse

ornare

Orna, ornate

ornare

posse

Poteste, potestite

posse

exclamate

Exclama, exclamate

exclamare

potestis

Poteste, potestite

posse

0 fout

Opdracht 2

1 Specta togam, Claudia!

2 Audi clamorem, Mater!

3 Laborate bene, Marce et Luci.

4 Desinete ludere, filii!

5 Cave canem, Metelle!

6 Respondete, Pueri!

7 Intra domum, pater!

8 Consiste prope ianuam, Aule!

9 Mane in cubiculo Ave!

10 Custodite equum, Milites!

3 fout

Opdracht g meningen

1(Ik vind het vies dat de Romeinen op een sadistische manier een vis, een levende zeebarbeel martelden, totdat het visje rood kleurde)

2 dat vind ik, begrijpelijk en ook wel lekker, als het maar, niet te vaak gebeurt. misschien 1 keer per jaar vind ik dus acceptabel, maar niet vaker.


5.2. Een Maaltijd

Vader en een gast gaan binnen de eetkamer.

Nu gaan ook binnen moeder en opa en Claudia en een tweeling.

De Senator ziet de schildering op de muur. “Wie heeft de schildering gemaakt? Een Griekse schilder?

De schildering is mooi. De schildering valt zeer bij mij in de smaak.”

Op de schildering is een mens.

Tot aan zijn middel staat een lichaam in een water.

Boven het hoofd hangen enkele druiven.

Tevergeefs steekt hij zijn hand uit. Hij kan echter de druiven niet aanraken.

“Op de schildering is een Tantalus,” zegt Lucius.”Hij heeft zeer dorst en honger, omdat...”

“Stil,” zegt moeder. “De senator weet zelf.”

“Jazeker,” antwoordt de senator.”Ik ken het verhaal. Jij, Lucius, bent een geleerde jongen.”

Nu gaan allen aanliggen.

Zij verwachten de maaltijd.

De slaven gaan echter niet binnen.

Allen verwachten tevergeefs.

“Nu zijn wij Tantali,” lacht de senator.

Echter zegt vader “Komt slaven!”, “Waarom zijn jullie zo laat? Wij verwachten de maaltijd en wij hebben honger.”

De slaven horen de heer des huizes en gaan eindelijk binnen.

Zij zetten de tafel neer.

Op de tafel zijn enkele beste etenswaren.

Allen zij eten en zij drinken.

Vader vraagt de gast: “Vriend, bevalt jou de maaltijd?”

“ Flavus, jazeker, de maaltijd bevalt mij zeer. Het eten is zeer goed.”

“Bevalt jou de wijn ook?”

“De wijn bevalt mij zeer. Het is de beste wijn.”

Na de maaltijd gaan moeder en Claudia verder en zij zeggen: “Komt jongens. Ga weg uit de eetkamer. Vader en Metellus zij willen het gesprek hebben.”

Moeder en Claudia en de zoons zij gaan weg uit de eetkamer.

Opa hij gaat ook weg uit de eetkamer.

Vader en senator zij blijven echter in de eetkamer.

4 woorden fout

1 koken - Lat: culina

2 eten - Lat: triclinium

3 wijn - Lat: Vinum


6de hoofdstuk

opdracht a

De vijf onderdelen welke ik herken op de foto, van een muur, in de Thermen van Keizer Caracalla in Rome:

1 Marmeren Platen, bevestigd met bronzen klampen, aan de bakstenen muur.

2 Buitenste laag van de binnenkant van de muur, bakstenen.

3 Open ruimte achter in de muur, misschien wel voor Marmeren Platen met reliëf versieringen.

4 Gaten voor de hoog horizontaal, gelegen steunbalken, voor de eerste verdieping of het plafond, van de Thermen, van Caracalla.

5 Deze gaten in de muur, waren voor de bronzen klampen, waarmee de marmeren sierplaten aan deze muur bevestig waren.

6.1Een ruzie

a)Opa zit in de hal.

Marcus en Lucius staan dichtbij de deur.

De jongens kijken naar de weg.

Plotseling hoort de oude man het geschreeuw en vraagt:

“Marcus, Lucius ik hoor op straat het geschreeuw.

Wat is het?

De Jongens zij antwoorden:

“Er zijn veel werklieden op straat.

Zij haasten naar de nieuwe marktplein.

Zij dragen lange balken.

Zij schreeuwen “Past op jullie, Past op jullie,”

Een senator loopt ook op straat, maar hij past niet op.

Nu stoot een lange balk tegen de senator.

De senator roept boos en geeft de werkman een klap.

Onmiddellijk geven de andere werklieden de senator een klap.

Nu komt een ordebewaker de straat binnen.

Hij beëindigt de ruzie.”

antw: Opa is in het Atrium.

antw: Marcus en Lucius staan bij de deur.

antw: Opa vraagt aan de jongens, wat er aan de hand is, op straat, omdat hij een geschreeuw hoort op straat.


b)

Opa zit in de hal.

Marcus en Lucius zijn niet thuis.

Marcus en Lucius zijn op straat.

Plotseling hoort de oude man het geschreeuw op straat.

De jongens gaan spoedig de hal binnen.

De oude man vraagt:”Marcus, Lucius, zojuist was een geschreeuw op straat. Wat was het?”

De jongens antwoorden:

Veel werklieden zij waren op straat.

Zij haastten zich naar het nieuwe marktplein.

Zij droegen lange balken.

Zij riepen “Past op jullie, past op jullie.”

Een senator liep ook op straat,

maar hij paste niet op.

Op dat moment gaf een lange balk een klap tegen de senator.

De senator schreeuwde boos en gaf een klap tegen de werkman.

Onmiddellijk gaven de andere werklieden een klap tegen de senator.

Op dat moment kwam een ordebewaker binnen de straat.

Hij beëindigde de ruzie.

a)+b) 2 fout

antw: Opa is in de centrale ruimte, het “atrium”

antw: Marcus en Lucius zijn eerst op straat.

antw: Marcus en Lucius zijn later in het verhaal bij opa in het atrium.

antw: Opa vraagt aan de jongens, wat het zojuist geschreeuw was op straat.

Opdracht 1

a)

Tegenwoordige tijd

Verleden tijd

sunt

erant

festinant

festinabant

portant

portabant

clamant

clamabant

ambulat

ambulabat

cavet

cavebat

pulsat

pulsavit

clamat

clamavit

pulsat

pulsavit

pulsant

pulsaverunt

intrat

intravit

finit

finivit

b)


6.2Op het nieuwe marktplein.

Marcus en Lucius gingen naar het nieuwe marktplein.

De tweeling wandelden door de steegjes en zij keken naar de winkels en zij begroetten de kooplieden.

Tenslotte kwamen zij binnen de nieuwe marktplein.

Op het nieuwe marktplein werkten veel mensen.

Slaven droegen zware balken.

Werklieden stonden op zware balken en zij bouwden de muren. Andere werklieden zaagden de balken in stukken.

De jongens keken rond.

Plotseling hoorden zij het geschreeuw op een nieuwe gebouw. Onmiddellijk haastten zij naar het nieuwe gebouw en zij vroegen. “Wat is het? Waarom schreeuwen mensen?”

Allen keken angstig naar de hoge muur. Op de hoge muur stond een slaaf. De slaaf hield de werkman vast.

De werkman stond niet op de muur: eheu, hij hing van de muur af.

De werkman vreesde zeer, maar de slaaf was sterk en hij hield de werkman stevig vast.

Intussen droegen andere werklieden en slaven de lange ladder aan.

De werkman stak angstig de hand uit... Eindelijk greep hij de ladder.

Onmiddellijk riepen allen “hoera!”, maar plotseling wankelde de ladder.

De werkman was nog niet veilig.

Tenslotte stonden de werkman en de slaaf ongedeerd op de grond.

Allen haalden opgelucht adem en zij riepen uit: “Kijk! De slaaf redde de werkman.”

Op dat moment prees de werkman de sterke slaaf: “Jij bent een zeer goede vriend, slaaf.”

2 woorden fout

Opdracht 2

1 IN FORO NOVO regel 1-3

a contendebant, ambulabant, spectabant, salutabant

b intraverunt

c postremo

2 IN FORO NOVO regel 4-9

a regels 4 tot en met 7 wordt de situatie beschreven

b in regel 8

c “subito”

tandem

3 IN FORO NOVO regel 10=16

a In regel 15, het woord prensavit

b clamaverunt, titubavit erat

c porrigebat en prensavit

Opdracht c

1 Ik zie twee mannen boven de zee en rotse vliegen, waarvan de jongste, in de problemen, komt met het vliegen, en in zee stort.

2 Het moment dat de jongste vlieger in zee valt of al in zee gevallen is.

3 het accent van het hoog geplaatste perspectief, of vogelvlucht perspectief.

4 Afbeelding 2, omdat daar het meest contrast is tussen wit en zwart.

5 Het neerstorten van een van de vliegers.

6.3Daedalus en Icarus

Vader en tweeling kijken rond bij een nieuw gebouw. Plotseling tussen de zuilen zien zij twee vogels.

“Kijk,” roept Lucius uit, “Daedalus en Icarus!”

Vader lacht en zegt: “Vogels vliegen, omdat zij kunnen vliegen. Daedalus en Icarus probeerden te vliegen, maar tevergeefs.”

“Waarom probeerden zij te vliegen?” Vraagt Marcus. Vader antwoordt: “Daedalus had een enorm gebouw gebouwd. Vervolgens verlangde hij van het eiland uit weg te gaan.

Koning Minos hij verbood echter.

Daedalus en zoon Icarus al vaak hadden zij geprobeerd over zee uit weg te gaan.

Altijd hield de koning het schip tegen.

Tenslotte riep Daedalus uit: “We kunnen niet over zee uit weg gaan. Door de lucht moeten wij dus vliegen, zoals vogels. Ik moet de vleugels maken.”

De volgende dag had hij al bijeengebracht de vele veren de draad en de bijenwas. Op dat moment bond hij de veren stevig samen. Was en touw hielden de veren bijeen.

Eindelijk waren de vleugels klaar. Zij waren lange en mooie vleugels. Kijk! Daedalus en Icarus droegen de vleugels al door de lucht.

Daedalus vloog voor de zoon. De jongen Icarus bleef eerst dicht bij de vader, zoals vader had gevraagd.

Het vliegen viel Icarus echter zeer in de smaak. Tevergeefs vloog de jongen omhoog naar de zon.

Eheu! De warme zon maakte de bijenwas zacht. De was hield de veren niet meer bijeen. De vleugels droegen de jongen niet meer.

Een angstige Daedalus zocht de zoon. “Icarus,” schreeuwde hij, “Icarus, waar ben jij?”

De zoon was dood. Een ongelukkige vader begroef de zoon. Zelf gaf hij zich de schuld: Hij zette de jongen aan tot de vlucht.

1 lidwoord fout

Opdracht 3

a de persoonsvormen intussen de regels 12 t/m 24 van 6.3

praesens

imperfectum

perfectum

plusquamperfectum

aedificaverat

discedere

cupiebat

vetabat

discedere

temptaverant

retinebat

exclamavit

Discedere,

possumus

debemus

debeo

comportaverat

adligavit

continebant

erant

erant

portabant

b)(imperfectum) cupiebat - het woord geeft achtergrond informatie weer over het verhaal.

(perfectum) exclamavit - het geeft de hoofdzaak van de ontwikkeling weer.

(plusquamperfectum) - aedificaverat - het woord, staat in de plusquamperfectum, omdat dit het nog eerder, gebeurde, was ,van wat erop zal volgen in het verhaal.

Opdracht 4

clamavisti

2de persoon

enkelv

perfectum

rogaverunt

3de persoon

meervoud

perfectum

audiebas

2de persoon

enkelvoud

imperfectum

dicunt

3de persoon

meervoud

praesens

tenebat

3de persoon

enkelvoud

imperfectum

vocaveram

1e p.

enkelvoud

plusquamperfectum

finivistis

2e p

mv.

pefectum

dormiverant

3e p.

mv.

plusquamperfectum

pendet

3e p

Ev.

praesens

intraveramus

1e p

mv.

plusquamperfectum

bibebant

3e p

mv.

imperfectum

specto

1e pers.

Ev.

Praesens

vocaverunt

3e pers.

mv

perfectum

audiveratis

2e pers.

mv.

plusquamperfectum

respondes

2e pers.

Ev.

praesens

0 fout

Opdracht 5

1 clamantclamabantclamavuntclamaverant

2 vocovocabamvocavivocaveram

3 portasportabasportavistiportaveras

4 cogitamuscogitabamuscogitavimus cogitaveramus

1fout


Hoofdstuk 7

Opdracht a

1 een enorm marktgebouw, een Basilica en twee bibliotheken.

2 Het Capitool, de tempels van Juno, Juppiter en Minerva het grote archiefgebouw van Rome,

Tempels en Basilica’s, en op de Palatijn de paleizen van de keizers, en het Senaatsgebouw bekend als de Curia.

3 Het Spui Plein is het centrale plein in mijn woonstad Den Haag. De openbare gebouwen die daar staan zijn, De Centrale openbare bibliotheek, De Dr. Anton Philipszaal, Het residentieorkest gebouw. Een Kerk. Veel supermarkten. Een Meubilair zaak met de naam Hulshoff. Een Hotel en een Chinese Restaurant.

7.1 Op het Forum Romanum (Op de Romeinse Markt)

Flavus en zonen zij zijn op het Forum Romanum.

Zij wandelen en zij kijken rond. Midden op het Forum Romanum is Lacus Curtius. Vader hij zegt:”Het verhaal over Marcus Curtius valt bij mij in de smaak. En, jullie Marcus en Lucius? Of weten jullie het verhaal niet?

De tweeling zij antwoorden: “Wij kennen het verhaal niet goed, vader. Vertel over Marcus Curtius.”

Vader hij vertelt: “Eens vreesden zij de Romeinen zeer, omdat een grote kloof in het Forum Romanum zij was verschenen. Al hadden de Romeinen veel blokken steen gegooid in de kloof, maar zij hadden de kloof niet kunnen sluiten. Ook al hadden zij gebeden tot de goden, maar tevergeefs. De goden hadden de kloof niet gesloten.

Tenslotte gaan de Romeinen naar het orakel en zij vroegen: “Hoe kunnen wij de kloof sluiten? Wat bevelen de goden?” Het orakel antwoordt: “Gooit het grootste goed in de kloof.”

De Romeinen begrepen het orakel niet.

Daarom vroegen zij het orakel: “Maar wat is het grootste goed?” Het orakel zweeg echter.

Alle Romeinen zij probeerden het orakel te begrijpen.

Een senator zei: “Het grootste goed is geld. Gooit het geld in de kloof.” Dus de Romeinen gooien het vele geld in de kloof, maar tevergeefs. Een Romeinse vrouw zei:

“Ik begrijp het orakel. Het grootste goed is het goud en het zilver.” Dus

gooiden de Romeinen het goud en het zilver in de kloof. Maar de goden zij sluiten de kloof niet. Plotseling een Romeinse soldaat, een Marcus Curtius, riep: “Wapens en dapperheid! Het grootste goed is, dapperheid en wapens!” De overige Romeinen begrepen het orakel nog steeds niet, maar Marcus Curtius verliet uit het Forum onmiddellijk.

Hij komt snel terug. Hij reed op een paard, en hij droeg wapens. Een soldaat zei “Kijk, ik gooi in de kloof het grootste goed: wapens en de dapperheid.” Toen spoorde hij het paard aan en hij sprong in de kloof. Onmiddellijk sluiten zij de goden de kloof. Eindelijk begrepen de Romeinen het orakel. Marcus Curtius had het Forum Romanum gered.”

Zo eindigt Flavus het verhaal. Marcus zegt: “Marcus was een man. Dapperheid redde het Rome.”

4 woorden fout


Opdracht b

Opdracht c

Opdracht b

Opdracht c

PRAESENS

IMPERFECTUM

PERFECTUM

PLUSQUAMPERFECTUM

sum

eram

fui

fueram

es

eras

fuisti

fueras

est

erat

fuit

fuerat

sumus

eramus

fuimus

fueramus

estis

eratis

fuistis

fueratis

sunt

erant

fuerunt

fuerant

possum

poteram

potui

potueram

potes

poteras

potuisti

potueras

potest

poterat

potuit

potuerat

possumus

poteramus

potuimus

potueramus

potestis

poteratis

potuistis

potueratis

possunt

poterant

potuerunt

potuerant

Opdracht 1

werkwoord

stam

bindvocaal

kenletters

persoonsuitgang

tijd

Finit-finire

Fini-

-

-

-t

praesens

finivit

Fini-

-

-v-

-it

perfectum

Tenuistis-tenere

Ten-

-u-

-

-istis

perfectum

clauseras

Claus-

-

-era

-s

plusquamperfectum

dicebat

Dice-

-

-ba

-t

imperfectum

potuerant

Pot-

-u-

-era-

-nt

plusquamperfectum

veniunt

Veni-

-

-i-

-unt

praesens

contenderunt

Contende-

-

x

-erunt

praesens

audiebatis

Audi-

-

-eba

-tis

imperfectum

dixi

dix

-

-i

perfectum

discessit

discessi

-

-

-it

perfectum

egeramus

Egi

-

-era-

-mus

plusquamprefectum

venit

Veni-

-

-

-t

praesens

venit

Ven-

-

-i-

-t

perfectum

intellego

Intelleg-

-

-

-o

praesens

fuimus

Fui-

-

-

-mus

perfectum

misistis

Mis-

-i-

-

-stis

perfectum

contendit

Contend-

-i-

-t

perfectum

habueras

Habu-

-u-

-era-

-s

plusquamperfectum

narrabam

Narra-

-ba-

-m

-imperfectum

riseram

Ris-

-era-

-m

plusquamperfectum

10fout


7.2 een Tweeling

Marcus en Lucius zaten in het atrium. Zij waren moe, omdat zij een lange tijd hadden gewandeld.

“Romulus en Remus waren toch wel een tweeling, zoals wij?” vroeg Lucius.

“Zo is het,”antwoordde Marcus.

“Wij, ik en jij, wij deden alles samen,” zei Lucius. “Wij speelden samen,

wij wandelen samen en wij gingen samen naar de leraar. Echter Romulus en Remus stichtten het Rome niet samen.

“Romulus in zijn eentje stichtte het Rome, omdat slechts een, een koning had kunnen zijn,”

zei Marcus. “ Een verhaal is toch wel zeer bekend?”

“Ik ken het verhaal goed,” antwoordt Lucius. “Romulus en Remus doodden de Amulius en hadden besloten de nieuwe stad te stichten.

“Ik zag de geschikte plaats dicht bij de Tiber,” zei Romulus. “Hier kunnen wij de stad stichten, maar slechts een kan een koning zijn.”

Remus zat op de Aventijn. Romulus in het Palatijn. Zij bidden tot de Goden: “wijst de koning aan! Stuurt het teken!”

Lange tijd verwachtten zij het teken. Eindelijk zag Remus zes gieren. Hij haastte zich zeer blij

naar Romulus.

“Ik zag zes aasgieren,”riep hij uit. “Hoeveel vogels zag jij?”

Op hetzelfde moment verschenen boven het Palatijn twintig aasgieren.

“Ik zag nu twintig aasgieren,” antwoordde Romulus .”Dus ik ben nu koning.”

“Ik zag eerste de aasgieren!” zei Remus boos.

“Maar ik zag meer”antwoordde Romulus.

De tweeling begonnen te vechten. Romulus won en hij doodde Remus. Daarom kon Romulus alleen een koning zijn.”

Lucius eindigde het verhaal, maar Marcus riep uit boos: “Zo is het niet! Jij vertelde het verhaal verkeerd!

Romulus en Remus besloten de stad te stichten. Romulus begon de muur te bouwen. Echter Remus sprong over de muur en lachte.

“Zo laag is de muur!” zei hij.

Toen pakte Romulus de wapens en hij doodde de broer. Vervolgens stichtte hij alleen de stad.”

Marcus zweeg, maar Lucius riep uit: “Jij vertelde het verhaal verkeerd!”

Lucius duwde Marcus, Marcus gaf een trap aan Lucius en er was snel veel lawaai in de centrale ruimte. Moeder hoorde het lawaai en zij haastte zich naar de centrale ruimte. “Wat deden jullie? Waarom vechten jullie?”

vroeg zij. “Jullie zijn toch niet Romulus en Remus?”

8 woorden fout
Opdracht 2

persoonsvorm

persoon

getal

tijd

1 2 3

Ev Mv

prs

imp

prf

pqp

rogat

3

ev

x

egistis

2e

mv

x

ambulavimus

1e

mv

x

spectaveramus

1e

mv

x

emerat

3e

ev

x

esuriebamus

1e

mv

x

esuritis

2e

mv

x

sumus

1e

mv

x

esuriunt

3e

mv

x

narravit

3e

ev

x

nesciebatis

2e

mv

x

audiveratis

2e

mv

x

sciebam

1e

ev

x

scio

1e

ev

x

audiveras

2e

ev

x

audiveram

1e

ev

x

delectat

3e

ev

x

fuit

3e

ev

x

egisti

2e

ev

x

dormivi

1e

ev

x

dormis

2e

ev

x

1 fout

Opdracht 3

praesens

imperfectum

perfectum

plusquamperfectum

narras

narrabas

narravisti

narraveras

vident

videbant

vidiunt

viderant

claudetis

claudebatis

clausistis

clauseratis

rides

ridebas

risisti

riseras

venio

veniebam

venivi

veniveram

3 fout

Opdracht 4

1. Omnes servum laudaverunt, quod servus fabrum servaverat.

1. Allen hadden de slaaf geprezen, omdat de slaaf de werkman had gered.

2. Puella domi manebat, sicut mater rogaverat.

2. Het meisje bleef thuis, zoals moeder had gevraagd.

3. Dominus, ubi servi laborabant, hortum intravit.

3. De heer des huizes, kwam binnen de tuin, waar de slaven werkten.

4. Aves volant, sicut Daedalus volare cupiebat.

4. De vogels vliegen, zoals Daedalus verlangde te vliegen.

5. Daedalus, ubi aedificum magnum aedificavit, de insula discedit

5. Daedalus, waar hij een groot gebouw bouwde, verliet hij het eiland.

6. Oraculum non intellegebant, quod Romani deos oraverunt.

6. De Romeinen begrepen het orakel niet, omdat zij tot de goden hadden gebeden. X omgekeerde zinsverband.

halve zin fout door omgekeerde zinsverband 1 fout


8.1 Een Amfitheater

De Romeinse burgers vierden de Romeinse spelen. Op het Forum waren de basilica’s verlaten.

De kooplieden hadden door de gehele stad heen alle winkels gesloten. Al gedurende de vele dagen hadden omroepers aangekondigd een zeer goede schouwspel:

Hoort Romeinen

Enige Romeinse spelen zijn aanwezig

Komt en ziet

Honderd Gladiatoren

Een jachtpartij

Enige grote olifanten

Enige woeste beesten

Enige Leeuwen, enige Panters, een Neushoorn

Naar het Amfitheater de Flavius waren veel mensen van alle kanten bijeengekomen. Omdat een zon brandde, hing een enorm zeil over de grote toeschouwerruimte. Slaven sprenkelden de koude water door de treden heen. Kooplieden verkochten worstjes.

Alle toeschouwers keken naar de jachtpartij. Moedige dierenvechters joegen woeste panters op door de gehele arena heen. Woeste leeuwen zaten snelle herten achterna. Een huiveringwekkend gebrul vulde het amfitheater. Snel verslonden de woeste beesten alle herten. Bloed kleurde de arena.

Tenslotte kwamen de arena binnen grote olifanten.

“Kijk, olifanten,”riep Marcus uit.

“Kijk, jagers,” voegde Lucius toe. “De jagers zijn zeer sterk en hebben zeer goede wapens. Zo kunnen zij de olifanten overwinnen.”

“Een olifant heeft echter een zwaar lichaam,” zei Marcus,” en hij kan de mensen vertrappen.”

Op dat moment vielen de jagers de olifanten aan.

Lucius: “Je ziet toch wel, Marcus? Het dode beest viel al.”

En Marcus: “ De olifanten vertrapten al de drie mannen.”

Het spel viel zeer in de smaak bij alle toeschouwers.

1 fout

Opdracht 1

1. Romani cives, Ludos Romanos, basilicae desertae

2 totam per urbem, multos per dies

3 spectacula optima

5 Ludi Romani

7 centum gladiatores

9 elephantes magni

10 bestiae feroces

12 Amfitheatrum Flavium, multi homines

13 ingens velum, caveam magnam, aquam frigidam

15 Bestiarii audaces, feroces patheras

16 Saevi leones, cervos celeres, strepitus horibilis

17 bestiae feroces, cervos omnes

19 elephantes magni

21 Venatores valde fortes, arma optima

23 corpus grave,

25 bestia mortua

26 tres viros

Opdracht 2

verbuigingsgroep

geslacht

getal

naamval

cibus

2e

man

ev

nominativus

mercatorem

3e

man

ev

accusativus

mensas

1e

vrouw

mv

accusativus

ancilla

1e

vrouw

ev

nominativus

corpora

3e

m/v

mv

nominativus

hortum

2e

mannelijk

ev

accusativus

aedificum

2e

onzijdig

ev

Nom/acc

matrem

3e

vrouwelijk

ev

accusativus

fabri

2e

mannelijk

mv

nominativus

agricolam

1e

vrouwelijk

ev

accusativus

patres

3e

mannelijk

mv

nominativus

senem

3e

mannelijk

ev

accusativus

gladios

2e

mannelijk

mv

accusativus

senator

3e

mannelijk

ev

nominativus

nomina

3e

onzijdig

mv

Nom/acc

viam

1e

vrouwelijk

ev

accusativus

2 fout

Opdracht 3

Nominativus ev

Acc. ev.

Nom. mv.

Acc. mv.

Puella audax

Puellam audacem

Puellae audaces

Puellas audaces

Servus fortis

Servum fortem

Servi forti

Servos fortos

Aedificium ingens

Aedificium ingens

Aedificia ingentia

Aedificia ingentia

Via brevis

Viam brevem

Viae brevae

Vias brevas

Vinum fortis

Vinum forte

Vina forta

Vina forta

Homo laetus

Hominum laetum

Homines laeti

Hominos laetos

Nomen notum

Nomen notum

Nomina Nota

Nomina nota

Mater alia

Matrem aliam

Matres aliae

Matres alias

Gladius pulcher

Gladium pulchrem

Gladii pulchri

Gladios pulchros

Corpus ingens

Corpus ingens

Corpora ingentia

Corpora ingentia

10 fout
8.2 De Gladiatoren

De toeschouwers waren moe, omdat zij al door de veel uren hadden gekeken naar de spelen. Weinig mensen waren dus naar huis gegaan, echter de overigen zij bleven, omdat het schouwspel ze in de smaak was gevallen.

Op dat moment begon de nieuwe schouwspel. Een bange soldaat kwam binnen op de arena. Hij keek bang rond. “Eheu”zei Marcus. “Hij is een Romeinse soldaat. Waarom vecht een Romeinse soldaat op de arena? “Omdat hij doodde een centurio bij een ruzie,” Antwoordde Flavus.

Een soldaat stond midden op de arena. Hij droeg de lange lans. De tegenstander was echter Celadus, een enorm en sterk gladiator. Hij droeg de korte zwaard en het ronde schild. Hij had al de 107 sterke mannen overwonnen. Nadat Celadus de enorme arena binnenkwam, begonnen alle mensen te klappen. Celadus begroette de toeschouwers. Vervolgens begroette hij Traianus: “Gegroet, Keizer!

Op dat moment klonk een trompet. Onmiddelijk rende Celadus naar de bange soldaat. Maar de soldaat was slim en hij ontweek hem. Er waren veel soldaten op de tribune. Zij klapten en zij spoorden de vriend aan. Zij riepen hem bij zijn naam “Kom op Septimus! Waarom wacht je al een lange tijd?” Flavus begon ook de bange soldaat aan te sporen. Opnieuw ging de woeste gladiator naar de soldaat. “Bij Hercules.” Riep Flavus boos, “De soldaat vlucht. Hij is niet een sterke man!”

“Jazeker.”Riepen Marcus en Lucius. “Hij is bang voor de dood. Hij vlucht hem Celadus.”

Echter plotseling bleef de soldaat staan en hij draaide zich pijlsnel om. Hij onderschepte de inrennende Celadus en verwondde hem ernstig. Daarna doodde hij Celadus, er ging een enorme geschreeuw verder. Allen juichten toe. Celadus keek op naar de Keizer en stak zijn hand uit. Traianus dacht na: De strijd was niet makkelijk. De soldaat was slim en moedig. Echter altijd hij bevocht Celadus goed. Al won hij 107 tegenstanders. Daarom draaide hij niet de duim naar beneden.

4 fout


Opdracht 4a

zn

geslacht

getal

naamval

bn

servi

m

mvd

nom

longi

mensa

vr

ev

nom

longa

nomina

onz

mv

Nom/acc

longa

homo

m

ev

nom

longus

aedificium

onz

ev

Nom/acc

Longum/longum

homines

m

mv

nom

longi

viae

v

mv

nom

longae

militem

m

ev

acc

longum

corpus

onz

ev

nom

longa

nuntius

m

ev

nom

longus

gladii

m

mv

nom

longi

senex

m

ev

nom

longus

corpora

onz

mv

nom

longa

sermonem

m

ev

acc

longum

servos

m

mv

acc

longos

spectaculum

onz

ev

Nom/acc

Longum/longum

feminas

v

mv

acc

longas

matrem

v

ev

acc

longam

viros

m

mv

acc

longos

pugnae

v

mv

nom

longae

ludum

onz

ev

Acc/nom

longum

1fout

b

servi

ingentes

mensa

ingens

nomina

ingens

homo

ingens

aedificium

ingens

homines

ingentes

viae

ingentes

militem

ingentem

corpus

ingens

nuntius

ingens

gladii

ingentes

senex

ingens

corpora

ingentia

sermonem

ingentem

servos

ingentes

spectaculum

ingens

feminas

ingentes

matrem

ingentem

nomina

ingentia

homo

ingens

aedificium

ingens

viros

ingentes

pugnae

ingentes

ludum

ingens

1fout

9 Thermae - De Thermen

opdracht a)1) Er was genoeg drinkwater en de hygiëne was beter

Opdracht a) 2)

1 water uit de bron naar een kanaal afbuigen

2 water van de berg kanaal naar een met platen overdekt kanaal geleiden

3 het water van met platen overdekt kanaal naar een aquaduct leiden

4 het water van de aquaduct naar een grote reservoir in de stad geleiden

5 van het grote water reservoir naar de thermen, fonteinen en de straten, geleiden, dat uiteindelijk via de stads rioleringssysteem uitmondt richting de rivier de Tiber welke in de Middellandse zee uitmondt.

Opdracht b)

1. er werd gesport,

2. er werd hygiënisch geschrobd met olie en gereedschap. Men werd hygiënisch gereinigd,

3. er vond een intellectueel poëtisch vermaak plaats, dichter of dichters droegen gedichten of liederen voor.

Opdracht 1

a,b,c

1. Femina

seni

pecuniam

tradit

1. subject

Indirect object

object

pesoonsvorm

2. Domino

ancillae

Cibum

Parant.

2. Ind.Obj.

Subject

object

Pers.vorm

3. Claudiae

stolam

Novam

Mater

emit

3. ind.object

Object

Bijv. bepaling

Subject

Pers. vorm

4. Amicis

Pueri

Forum

Novum

Ostendunt

4. ind. obj.

Subject

Object

Bijv. bep

persoonsvorm

5. Senatori

Servus

Togam

Portat

5. ind. object.

Subject

Object

Persoonsvorm

6. Pueri

Patri

Fabulam

Narrabant

6. subject

Indirect object

Object

Persoonsvorm

7. Thermas

Populo

Romano

Imperator

Aedificavit

7 object

Ind.object

bijv bep. van het

Indirect object

Subject

Persoonsvorm

8. Aedificium

Magnae

Turbae

Locum

Praebet.

8. subject

Bijv. bep. ind object

Ind. obj.

Object

Pers. vorm

9. Populus

Romanus

Imperatori

Gratias

Egit

9. Subject

Bijv. bep.

Indirect object

Objec

Persoonsvorm

10. Servus

Civibus

Togas

custodiebat

10. Subject

Ind. obj.

Object

Pers. vorm.

1, Een vrouw overhandigde het geld aan de oude man.

2. De slavinnen maken het eten klaar voor de heer des huizes.

3. Moeder kocht de nieuwe stola voor Claudia.

4. De jongens laten het nieuwe forum zien aan de vrienden.

5. Een slaaf draagt de toga voor de senator.

6. De jongens vertelden het verhaal aan vader.

7. De Keizer bouwde de thermen voor het Romeinse volk.

8. Het gebouw verschafte voor de grote menigte de plek.

9. Het Romeinse Volk betuigde dank aan de Keizer.

10. Een slaaf bewaakte de toga’s voor de burgers.

C) aan, en voor

1w fout

9.1 Thermen

Zojuist bouwde een keizer Trajanus de nieuwe thermen voor het Romeinse volk. De thermen zijn enorm en zij verschaffen voor de grote massa een plek. Sommige gebouwen verschaffen de plaats voor de mannen en voor de jongens, andere gebouwen verschaffen de plaats voor de vrouwen en voor de meisjes. Het Romeinse volk betuigde dank aan de keizer, omdat de keizer aan de Romeinse burgers de zulke mooie thermen gaf.

Vader en de tweeling gaan naar de nieuwe thermen. Davus draagt olie en schraapijzers voor Flavus en voor de jongens. Daarna gingen zij binnen de thermen, vader geeft aan de portier de geldstukken. Vervolgens gaan zij door het sportveld naar de kleedruimte. Op de kleedruimte geven zij kledingstukken aan de bewaker. De bewaker zet de kledingstukken in het nis.

De bewaker bewaakt de kledingstukken voor vader en voor de tweeling.

Op het louwwaterbad zitten veel mannen. Vader ziet de bekende dichter tussen de mensen. “Kom op,” zegt vader aan de dichter, “draag een gedicht voor, voor ons. Op dat moment begint de dichter voor te dragen.

Echter is het gedicht lang en valt niet in de smaak bij de jongens.

Dus zij gingen weg uit het louwwaterbad. Daarna beëindigde de dichter het gedicht, en zei Flavus aan de dichter: “Het gedicht viel bij mij in de smaak, ik betuig dank voor jou.”

In het warmwaterbad zijn ook veel mannen. Zij hebben gesprekken. Slaven overhandigen voor de mannen olie en schraapijzers. Sommige mannen zij liggen in bedden. Slaven zij schrapen hen. Plotseling riep iemand boos: “Slager, een schraapijzer is geen vleeshaak en ik ben geen varken.” Alle mensen lachen.

Op het kouwaterbad spoelde vader zich af op het bassin.

Tenslotte gaat hij weer de kleedruimte binnen.

Vader geeft de geldstukken aan de bewaker en hij zegt aan de slaaf: “Jij bewaakte de kledingstukken goed.” De slaaf betuigt dank voor Flavus.

1 fout

Opdracht d )

1 De bakstenen muur van de Hypokaustum

2 De holle met warme lucht gevulde bakstenen van het hypokaustum, welke dienden voor het verwarmen van de ruimte omdat ze waren gevuld met warme lucht.

3 De marmeren overdekplaten ter versiering van de binnenste muur van het hypokaustum.

Deze marmeren platen hingen aan bronzen haken.

Opdracht e )

1 Stookplaats voor warme lucht, dat de vloer moest verwarmen.

2 bakstenen welke de vloer met een ruimte van onderen droegen. Een holle vloer onder de ruimte werd verwarmd met hete lucht, om de ruimte te verwarmen.

3 Vloer van de van onderen verwarmde ruimte.

4 Marmeren platen ter versiering van de therma.

5 Holle Bakstenen welke ter verwarming dienden van de muren van de therma. Ze moesten de therma rechthoekig met warme lucht inpakken.

6 De bakstenen muur met solide bakstenen. Deze bakstenen muur zorgde voor extra stevigheid van het gebouw van de therma en niet voor verwarming van de therma..


9.2

Een aap voor in de Thermen

Marcus en Lucius waren uit het louwwaterbad weggegaan.”Naar het sportveld!”stelde Marcus voor aan de broer. “Daar gebeurt altijd wat.” Zij renden naar het sportveld. Op het sportveld beoefenden zich sterke mannen. Sommigen sprongen, anderen gooiden ballen.

Rondom het sportveld waren een enorm zuilengalerij en vele winkels.

Op de achterste winkel verkocht een koopman worstjes. Hij riep “Zeer goede worstjes”.

“Heb jij het geld?” vroeg Marcus. “Wij hebben zeer honger en...”

“Kijk een aap!” Riep Lucius. Bij de zuilengalerij stond een oude man. Hij liet voor de voeten aan de toeschouwers een aap kunsten zien. De toeschouwers lachten en zij klapten. Nadat de aap kunsten liet zien, verzamelde de oude man geldstukken. De tweeling ook gaven ook een geldstuk. Intussen echter ontsnapte de aap. De oude man was bang en zei aan de tweeling:

“Brengt terug aan mij de aap, ik kan niet leven zonder aap” “Wij beloven aan jou de hulp” antwoordden de jongens. Echter nergens zagen zij de aap. Plotseling hoorden zij uit de achterste winkel het grote geschreeuw. “Rotbeest! geef het worstje terug.” riep de koopman.

Marcus en Lucius renden naar de winkel. “Wat gebeurde er?” Vroeg Marcus.

“Plotseling sprong een aap op de tafel, hij roofde een worstje en hij klom op de zuil.”

antwoordde de koopman aan Marcus.

“Daal af!”riep Lucius. Echter daalde de aap niet af. Hij gooide het worstje naar beneden, omdat het worstje bij hem niet in de smaak viel. “Blijf staan boven mijn schouders,”zei Marcus aan Lucius.

Lucius klom boven op de schouders...

Maar tevergeefs: de aap sprong sierlijk op de andere zuil en vervolgens op een andere.

Tenslotte verdween hij.

De tweeling zochten overal, maar zij vonden de aap niet. “Bij Hercules, een aap bij het warmwaterbad!” riep iemand. Marcus en Lucius renden naar het warmwaterbad. “Kijk , daar zat de aap. Hij hield een schraapijzer vast en krabde zich af. De stille tweeling naderde, maar de aap zag ze en vluchtte. Hij verdween opnieuw.

Eindelijk vonden zij de aap in de kleedruimte. Hij trok de toga uit de nis en trok hem aan. “Kijk,” zei Lucius aan Marcus,”de aap is in toga gekleed. Hij is nu een Romeinse burger!”

4 fout

1. Servus domino vinum tradit.

2. Pueri Patri fabulam narrant

3. Thermas pulchras Traianus civis aedificavit.

4. Custos Romanis togas custodit.

5.Filiae pater cibum emit.

6. Ancillis mercator stolam ostendit.

7. Marcus nobis pecuniam dedit.

8. Matri ancilla stollas novas portat.

9. Thermae magnae turbae locum praebent.

10. Senis pueri auxillium promittunt.

Het Latijn in het Nederlands

1a Aqua, water en ducere, leiden

1b Viaduct

2a thermosfles = een fles welke vloeistof langer dan gewoon warm houd

2b thermiek = ? warmte deskundigheid

2c thermometer = een temperatuur meter in meetbare eenheden.

2d thermostaat = de afstelbare bediening, van een verwarming.

Opdracht a

1 Een overslaghaven betekent een haven waarnaar goederen getransporteerd worden, voor daarna naar een andere haven getransporteerd te worden.

2 Europort Rotterdam, Le Havre Parijs.

Opdracht b

1 Het voornaamste product, dat in Ostia werd aangevoerd was, graan.

2 De graan kwam voornamelijk, vanuit Noord-Afrika Sicilië en Egypte.

3 Voor de inwoners van de stad Rome, was de graan bestemd.

Opdracht c

Bij plaatje 1 Alexandrië, omdat in platje 1 een hoge toren staat, waarschijnlijk is dit de Scheepssein toren van Alexandrië in Egypte.

Bij plaatje 2 herken ik Carthago in Noord- Afrika, omdat op de mozaïek Carthago geschreven staat in het Latijn.


10.1 Ostia

Vader en tweeling wandelden door de Ostia heen. Zij zagen de grote menigte in de zuilengalerij dichtbij de theater. Romeinen en vreemdelingen waren hier bijeengekomen overal vanuit het Romeinse rijk en zij deden zaken. De tweelingen waren nieuwsgierig.

Zij keken op een nieuwsgierige manier naar de mannen de een voor een. Plotseling bleef vader staan en hij zei: “Ik hoor de bekende taal.” Hij luisterde op een aandachtige manier. “Het is de Bataafse taal. Jongens wacht even. Hij keerde zich naar de twee blonde mannen.

Hij zei iets. “Hoewel de tweeling de vader duidelijk hoorden, zij bergrepen de woorden toch niet. “Wat zei jij vader?” Vroeg Marcus.

De mannen lachten beiden. De een van de twee begroette de vader, de ander zei in het Latijn aan Marcus: “Jou vader kende op een goede manier de onze taal. Hij vroeg:”Jullie zijn toch wel Bataven? Waarvandaan kwamen jullie?”

Vervolgens keerde hij zich naar Flavus: “Wie onderwees jou de Bataafse taal op zo een goede manier?” Vader antwoordde: “Moeder was een Bataafse. Ik leefde een lange tijd in de vestingstad Nijmegen, omdat vader daar commandant van het Romeinse legerkamp was. Zeg aan mij: Waarom kwam jij Bataafse man, naar Ostia? De zaken leidden jou toch wel hier?”

De man antwoordde: “Jazeker. De Germaanse kooplieden verkochten al veel pruiken aan de Romeinen. Echter, de blonde pruiken vallen zeer in de smaak bij de Romeinse vrouwen des huizes. Daarom ook importeerde ik uit Germanie de blonde pruiken. Mijne staat voor de schepen op de haven. Ik zoek nu In Rome de winkel en de welgestelde vrouwen des huizes en…”Kale vrouwen des huizes”” voegde vader lachend toe. “Misschien kan ik je helpen. Mijn vriend bezit de winkel dicht bij het Forum Romanum.”

De jonge man was blij en schreeuwde blij: “Een toeval hielp mij. Laat de winkel aan mij zien!” “Later” zei vader. “Op dit moment gaan wij naar de haven, waar een schip uit Binthynie misschien al staat.

3 fout

Opdracht 1

a de vertaling van de 3 zinnen)

zin 1: Een Romeinse jonge man wandelde vroeger lange tijd in de stad door de straten heen.

zin 2: Hij ziet dicht bij de haven plotseling de Griekse meisje.

zin 3 De jonge man, nadat hij het meisje begroette, laat hij het forum aan het meisje zien, omdat het meisje zojuist was aangekomen en de stad nog niet had gezien.

b

1.Libenter

fabulas

multas

grammaticus

discipulis

Narrabat.

Bijwoordelijke bepaling

object

Bijvoeglijke bep.

subject

Indirekt object

persoonsvorm

2. Multas

Per

Horas

Iuvenes

Germanici

Prope

Forum

Amicos

Spectant

Bijwoordelijke bep.

Bijwoordelijke bep

Bijwoordelijke bep

subject

Bijv. bep

Bijvoeglijke bep.

object

object

persoonsvorm

3.Nuper

Flavus

Servo

Diligenti

Nonnulos

Nummos

Tradidit.

Bijwoordelijke bep

Subject

Indirekt object

Bijvoeglijke bepaling

Bijvoeglijke bepaling

Object

persoonsvorm

4.In

Thermis

Custodes

Civibus

Togas

Diligenter

Custodiebant.

bijwoordelijke

Bijwoordelijke bep.

subject

Indirect object

object

Bijwoordelijke bep

persoonsvorm

5. Hodie

Multi

Fabri

Undique

In

Urbem

Romam

Pervenerunt.

Bijwoordelijke bepaling

Bijv. bep.

Subject

Bijwoordelijke bepaling

Bijwoordelijke bepaling

Bijwoordelijke bepaling

Bijwoordelijke bep.

persoonsvorm

6. Matri

Paucae

ancillae

Togas

Et

Stolas

Novas

Celeriter

Domum

Portant

Indirect object

subject

subject

Object

telw

object

Bijvoeglijke bep

Bijwoordelijke bepaling

Bijwoordelijke bep

Pers.vorm

7. Media

In

Urbe

Subito

Bestiam

Ferocem

Cospeximus.

Bijw.bep

Bijw. bep

Bijw. bep

Bijw.bep.

Object

Object

Persoonsvorm

8. Pater

Iuvenibus

Germanicis

Auxilium

Libenter

Promittit.

Subject

Indirect obj.

Indirect object

Object

Bijwoordelijke bepaling

Pers. vorm

9. Miles

Timidus

Fortiter

In

Arena

Pugnavit.

subject

Bijvoegelijke bep.

Bijwoordelijke bep.

Bijwoordelijke bep.

Bijwoordelijke

Bep

Persoonsvorm

E

Bithynia

Plinius

Flavo

Epistulas

Longas

Saepe

Misit.

Bijwoordelijke bep.

Bijwoordelijke bep.

subject

Indirect object

Object

Object

Bijwoordelijke bepaling

persoonsvorm

Opdracht 2

0fout10.2 Een zeereis

Flavus en de zonen staan op de pier. Zij verwachten Plinius. Zij kijken aandachtig uit, echter zien zij het schip niet.

“Waarom komt het schip nog niet aan?” vraagt Marcus. “Jij begrijpt het toch wel?” antwoordt vader.

“De reis is lang, de zee is groot en is gevaarlijk. Daarom is de reis niet zeker.”

“Welke route hield het schip? vraagt Lucius. “Hoort,”antwoordt vader “Plinius schreef de brief, nadat hij in Bithynië aankwam. Indien jullie aandachtig luisteren, kunnen jullie de koers te weten komen.” Vader draagt de brief voor:

“Ik ben blij omdat ik behouden in de provincie aankwam. De reis was echter gevaarlijk.

Wij vaarden door de rustige zee heen tot aan de stad Athene. Echter terwijl het schip op de Aegeische zee is, beukte plotseling de enorme storm hevig het kleine schip. Tegenwinden hielden het schip lange tijd tegen. Terwijl wij de Ephesus vaarden, waarvandaan wij per wagen weg maakten. Wij kwamen moe aan in de stad Pergamum. Nadat wij daar overstapten op een kunstscheepje hielden ons de hevige stormen opnieuw terug. Daarom kwam ik laat de mijne provincie binnen.

“Dus,”zei Lucius,”Plinius ging eerst aan boord de kunstscheepje en hij kwam aan in de stad Pergamum uit Bithynië. Vervolgens maakte hij per wagen de Ephesus reis, waarvandaan hij naar Athene vaarde door de Aegeische zee. Vervolgens stak hij de Ionische zee over en nu vaart hij naar Ostia.”

Vader prijst de zoon: “Jongen jij bent zorgvuldig, Lucius: jij luisterde zorgvuldig. Jij begreep de brief op een goede manier.”

Intussen nadert het schip langzaam. De zeemannen lieten de zeilen omlaag en roeien het schip de haven in. Zij meren het schip snel af. Terwijl Plinius naar beneden klimt, haast Flavus naar hem toe.

De oude man begroet Flavus. Toen keek hij naar Marcus en Lucius. “Kijk, jij leidde de zonen met je mee.”zei hij aan Flavus. “De jongens zijn een tweeling, maar helemaal niet gelijk. Lucius is gelijk aan jou…”“En Marcus is gelijk aan moeder,”voegt Flavus toe.

6 fout

1. Hoofdzin: Pater Eum laudat.

1. Bijzin: quod Lucius diligenter audivit. ; voegwoord = qoud =omdat = geeft een reden weer

2. Hoofdzin: Iuvenes Germanici Forum Romanum conspexerunt

2. Bijzin: Postquam Romam pervenerunt, ; voegwoord Postquam = nadat= geeft aan wanneer

3. Hoofdzin: te adiuvare non possumus

3. Bijzin: Si taces, ; voegwoord = Si = als,indien = geeft weer hoe het gebeurt

4. Hoofdzin: Claudia omnia fecit

4. Bijzin: sicut promiserat. Voegwoord= sicut= zoals= geeft aan hoe het gebeurt

5. Hoofdzin: Pueri linguam batavam tamen non intellexerunt

5. Bijzin: quamquam intente audiverunt, Voegwoord= quamquam = hoewel = geeft aan hoe

6. Hoofdzin Venti vehementes nos diu retinebant.

6. Bijzin: Dum Ephesum navigamus, voegwoord= Dum = terwijl = geeft aan wanneer

7. Hoofdzin: Mercatores valde diviters erant,

7. Bijzin: quod multum vinum vendiderant. voegwoord= qoud = geeft aan waarom

8. Hoofdzin: Ancillae tamen stolas pulchras non invenerunt

8. Bijzin: quamquam diligenter et diu quaerebant, voegwoord= quamquam = geeft aan hoe

9. Hoofdzin: Pater amico filios ostendit.

9. Bijzin: postquam Plinio salutavit, voegwoord = postquam = nadat= geeft aan wanneer

10. Hoofdzin: Flavus geminique, multas linguas audiebant.

10. Bijzin: dum navem Graecam exspectant, voegwoord = dum= terwijl = geeft aan hoe

0 fout
11.1

11.1Een vrouw des huizes

Een van de bruiloften dag was aanwezig geweest. De ouders van Claudia hadden uitgenodigd de grote menigte van gasten. Pollia en Metella kwamen als eersten de vriendinnen van het meisje.

Zij hadden van een groot van aantal van kransen gemaakt voor de gasten. Claudia zat in de tuin tussen de vriendinnen, terwijl de overige gasten aankwamen. Zij hadden het gesprek van een vriendin.

(Claudia)

Ik offerde zojuist aan de huisgoden. Ik en de ouders stonden zojuist naar de Huisgoden toe. Vader betuigde dank aan de huisgoden, omdat de goden mij altijd beschermden. Vervolgens overhandigde moeder aan mij de kledingstukken van een meisje en het speelgoed. Ik kon alles voor de afbeeldingen van de goden. Het offer maakte zeer indruk op mij. Jij Pollia trouwde zojuist: Offerde jij voor de huisgoden speelgoed op een manier van het moment van toen?

(Pollia)

Jazeker. Moeder gaf aan mij de schrijfplankjes en het schrijfstift na de plechtigheden van het offer. “De taak van een echtgenote,”zei ze,”is het huis van de moeder besturen.

De taak is niet moeilijk, als je altijd alles op een zorgvuldige manier op de schrijfplankjes schrijft.” En inderdaad vaak, nadat ik aan de slaven iets opdraag, schrijf ik op de schrijfplankjes de namen en de opdrachten van de slaven. Zo kan ik alles onthouden.

(Metella)

Jij ontving een nuttig geschenk! Mijn moeder gaf ook aan mij de spinrokken en de weefspoel. Ik zei aan moeder: “Een Romeinse vrouw des huizes maakt en herstelt toch niet kledingstukken? Weven en spinnen zijn toch wel taken van de slavinnen?

(Claudia)

En aan mij gaf moeder het spinrokken en de weefspoel: weven en spinnen zijn echter kunsten van de Romeinse vrouwen des huizes. Zoals moeder mij de kunsten van een goede echtgenoten onderwees, zo verlang ik mijn dochters te onderwijzen.

(Pollia)

Dochters? De dochters, hoeveel? En hoeveel zoons wens jij te hebben? Vijf? Tien? Twintig?

Weet hij Aulus niet het toch niet?

(Metella)

Zwijg, Pollia! Kijk, Claudia krijgt een kleur. Een rode kleur past niet bij de kleur van de bruidsluier.

8 fout

Opdracht 1

1 Auli et Claudiae amici van wie de vrienden zijn

2 magnum nummerum donorum een eigenschap van het aantal van de geschenken

3 bestiarum corpora ingentia geeft aan van wie de enorme lichamen zijn

4 bonae uxoris artes geeft aan een eigenschap van de kunsten, namelijk van wie

5 omnium servorum optimus geeft een vergelijking weer, vergeleken met wie, hij de beste is

6 multitudo ancillarum waaruit de menigte bestaat

7 quis iuvenum waaruit wie bestaat

8 imperatori verba van wie het woord is

9 clamorem spectatorum van wie het geschreeuw is

10 turba amicarum waaruit de menigte bestaat

Opdracht 2

1. servi

2. puerum et puellarum

3. matronae Romanae

4.Senatoris

5. hospitum

6. aedifici

7. Carminis

8. mercatorum

9. nuntiorum

10. dei

Opdracht 3

1. Pueri = bijvoegelijke bepaling

2. Pueri = bijvoegelijke bepaling

3. Claudiae = indirect object

4. Ancillae = subject

5. ancillae = bijvoegelijke bepaling

6. Iuvenis = indirect object

7. iuvenis = subject

8. matri = indirect object

9. carminum= object

10. senatoris = bijvoegelijke bepaling

3 fout

11.2Een Bruiloft

Eindelijk komt Aulus aan. Een stoet van vrienden begeleidde de jonge man naar de bruiloft.

Allen waren blij en allen riepen. Vader hoorde het geroep en hij kwam de tuin binnen, waar zij Claudia en de vriendinnen het begin van de bruiloft verwachtten. “Kom, Claudia,”zei vader,

“Aulus is al aanwezig.” De vriendinnen overhandigen de mooie krans aan Claudia. Vervolgens begeleidden zij het meisje naar de hal. Daar verwachtten Aulus en de ouders van Aulus en een menigte van gasten Claudia. Tenslotte kwam het meisje de hal binnen. Zij was zeer mooi:

zij droeg de helder witte tunica en de bruidssluier; de hoofdharen van de meisje waren versierd.

Allen riepen uit “Veel geluk, veel geluk!” na de plechtigheden van de bruiloft. Intussen maakten de slaven de bruiloftsmaal klaar. De gehele menigte van de gasten dineerde en dronk wijn. Nadat het avond werd, stond Claudia op en ging naar de ouders. : “Vaarwel, Claudia, vaarwel,” zeiden zij.

Op dat moment leidden twee jongens Claudia weg van moeder. Alle gasten gingen weg uit huis en stelden de optocht samen op straat. Twee fluitspelers liepen voorop. De begeleiders van de bruid droegen huwelijks fakkels. Een koor van jongens en van meisjes zong een bruiloftslied, terwijl Claudia het huis verliet.

“Tilt op, o jongens de gezichten: Ik zie van de vuren komen. Ga, zingt mee in de maat.

Io,Hymenaeus, Hymenaeus, Io,Io , Hymenaeus, Hymenaeus. De optocht van gasten ging voort door de straten. Marcus en Lucius wierpen noten tussen de toeschouwers. De jongens waren zeer blij, en zongen een spotliedje:

Dierbare zus allerliefste bruid, wij adviseren alleen dit: Speel met Aulus en snel zal en heel klein Aulus met jou spelen.

6 fout


12.1

Op reis

Plinius kwam binnen naar de villa en Flavus en de vader van Flavus en de echtgenote en de zonen. De villa van Plinius was gelegen aan de baai. Plinius maakte echter eerst een weg door de platteland met de vrienden. Want allen verlangden Neapolis te zien de drukbezochte en de mooie stad. Daarna gingen zij voort op de Via Appia, Zij verlieten de via Appia dichtbij de Capua. Zij gingen op de via Atellana naar de Neapolis. Daar liet P;linius aan de vrienden de haven zien. Een grote menigte van schepen was aanwezig. De zeemannen werkten met een groot geschreeuw op de schepen. Zij droegen aan de velen amforen en zij vulden met een korte tijd de schepen samen met de amforen.

Na een paar uren ging Plinius verder met zijn gezelschap op reis. Marcus zat naast de koetsier, Lucius zat met de overigen in de reiswagen. De koetsier bestuurde samen met een grote zorgvuldigheid de paarde, omdat zij op de weg waren voor veel reiswagen samen waren met veel karren. Plotseling riep Marcus uit”Pas op, de ruiter,” De ruiter naderde samen met een grote snelheid, en de koetsier ging aan de kant voor de ruiter. “Waarom ging hij voort samen met zo grote snelheid?” Vroeg Marcus.”Hij is een koerier.” antwoordde de koetsier. De koetsiers brengen naar de stad de brieven van de provinciebestuurders samen met uit alle delen van het Romeinse Rijk. Vervolgens brengen zij de brieven van de keizer terug uit de Stad bij de provincies. Zij gaan verder vanaf een halteplaats naar de halteplaats en allen wisselen op elke de halteplaats het paard.”

Terwijl de koetsier de taken van de koeriers uitlegt, plotseling voelden allen de hevige schok. Het wiel was kapot, en daarom kwam de reiswagen terecht in de greppel. Allen gingen weg uit de reiswagen. Marcus stelde voor “kunnen zij toch wel samen met een paard de reiswagen uit de greppel trekken?”

De koetsier spoorde de paarden aan. De paarden trokken op een krachtige wijze, maar ze konden niet de reiswagen bewegen.

“Wij kunnen al niet aankomen naar mijn villa voor de nacht.” zei Plinius. “Dus moeten wij onze intrek nemen in een herberg.”

Minimaal 6 woorden fout

Opdracht 1

1.Marcus Plinii equos magna diligentia regebat.

1a subject bijvoegelijke bepaling object bijwoordelijke bepaling

1b nominativus genitivus accusativus ablativus

1c Marcus bestuurt de paarden van Plinius samen met een grote zogvuldigheid.

2. In magna parte urbis cives subito tremores terrae sentiebant.

2a bijvoegelijke bep. subject bijwoordelijke bep. object bijvoegelijke bep.

2b ablativus nominativus ablativus nominativus genitivus

2c In een groot gedeelte van de stad merkten de burgers plotseling schokken van de aarde.

3 Equites mandata ad omnes partes Imperii celeriter attulerunt.

3a subject object bijvoegelijke bepaling bijvoegelijke bep.

3b nom. acc. nom. gen.

3c De ruiters brachten de opdrachten snel naar alle gedeeltes van het Romeinse rijk.

4. Magna celeritate iuvenes ex urbe ad mare fugerunt.

4a bijwoordelijke bep. bijwoordelijke bep bijwoordelijke bep.

4b ablativus ablativus nominativus

4c Met een grote snelheid vluchten de jonge mannen uit de stad naar de zee.

5 Poeta carmina multa celebribus de Romanis scripsit.

5a subject object bijv.bep. bijwoordelijke bep.

5b nominativus accusativus ablativus

5c De dichter schreef veel gedichten over de beroemde Romeinen.

6In taberna mercatoris stolam pulchram puellae emunt.

6a bijv. bep. Subject

6b ablativus genitivus nominativus

6c De meisjes kopen de mooie stola in de winkel van de koopman.

7. Post cenam hospites celeriter ad villas pulchras redierunt

7a bijwoordelijke bepaling. subject bijwoordelijke bepaling

7b accusativus nominativus

0 fout

7c Na de maaltijd gingen de gasten terug naar de mooie villa’s.

8. Libenter parentes epistulam de filii itinere acceperunt

8a bijwoordelijke bepaling subject bijvoegelijke bep.

8b nominativus genitivus ablativus

8c De ouders ontvingen graag de brief over het reizen van de zoon.

9. Cum amica mea mercatoris filio magnas gratias egi.

9a bijwoordelijke bep bijvoegelijke bep.indirect object, object.

9b ablativus genitivus dativus accusativus

9c Ik betuigde de grote danken aan de zoon van de koopman samen met mijn vriendin

10.Prope Vesuvium multi servi cum dominis flammis perierunt.

10a bijwoordelijke bep. bijwoordelijke bep.

10b accusativus ablativus ablativus

10c Dicht bij de Vesuvius stierven veel slaven samen met de heren des huizes samen met de vlammen.


12.2 Een uitbarsting van de Vesuvius

In de herberg waren veel mensen aanwezig geweest. Tussen hun zat Plinius. Vader ging binnen de herberg met de tweeling en ging zitten bij Plinius. “Jij Plinius overleefde de uitbarsting van de Vesuvius” zei Marcus. “Vertel aan ons over de ramp, alstublieft.” Plinius begon te vertellen. “Gedurende de vele dagen waren enkele schokken van de aarde voorafgegaan. De schokken maakten ons echter niet bang, omdat zij gebruikelijk zijn in Campanië. Terwijl Plinius vertelt, luisterde een oude man intensief en hij naderde. “Die avond werden de schokken sterker. Moeder stormde binnen mijn slaapkamer. Ik stond al op en ik was van plan de moeder wakker te maken..” Toen begon de oude man hevig te huilen. “houd op, alstublieft,”zei hij. “jij raakt mij hevig samen met jou woorden. Van uit de gehele familie ben alleen nog ik in leven” Plinius zei “Ik begrijp het!” “Kom op, zit bij ons,” en hij zei naar de herbergier: “Breng de wijn!” De tweeling keken naar de oude man. “Hoe ontsnapte jij?” vroeg Lucius. “Zwijg” beveelde vader aan de zoon. De oude man zei echter aan vader, nadat hij de beker leegdronk: “Ik kwam al op adem Nu kan ik over de ramp vertellen. Vroeger leefde ik in Pompeii. Ik was slaaf aan de koopman Vesonius. Die nacht schokte de aarde. De muren wankelden. Wij haastten ons doodsbang in de tuin samen met een (de) schok. Boven de berg de Vesuvius hing een zwarte wolk. Uit de berg flitsten vlammen. Vervolgens daalde de wolk boven ons af en uit de wolk viel as neer. De heer des huizes zei aan mij: “ Breng naar hier de echtgenote en de dochter. Wij moeten onmiddellijk vluchten.” Nadat ik de echtgenote en de dochter bracht voor de heer des huizes verlieten wij het huis en wij gingen naar de haven toe. Plotseling riep de dochter “de hond!”. “De hond is nog in de hal!” Ik ging onmiddellijk terug, maar ik had de deur niet meer kunnen openmaken. De as had het atrium al gevuld en blokkeerde de deur. Ik kwam bedroefd terug. De heer des huizes zag ik niet op straat en ook niet de echtgenote en de dochter (ook) niet. Ik zocht en riep overal maar tevergeefs. Tenslotte haastte ik alleen naar de haven. Daar redden de zeemannen mij.” “Ach ongelukkige mensen”zei Plinius. “Ach de ongelukkige hond,” zeiden de tweelingen. “Jazeker, zonder twijfel stierf de hond op een ongelukkige manier.”zei de oude man. “Hij was echter geketend.”

3fout

Opdracht 2

1 parentum

2 puellam

3 horto

4 gladio

5 amicos

6 tempestas

7 horto

8. hortum

9. arbore

10 tremores filii urbe

Opdracht 3a

1. ad villam

2. per campaniam

3.prope capuam

4

5

6 in navibus

7

8.post paucas horas, cum suis iter, iuxta raedarium

9.Lucius cum ceteris, in raeda

10 in via

11

Opdracht 3b

1

2 sita = plaats

3Postquam Via appia

4

5

6 magno clamore = wijze

7 brevi tempore = tijd

8

9 in raeda = plaats magna diligentia =wijze cum ceteris -wijze

10 subito = tijd

11 magna celeritate -wijze


13.1 Op de binnenplaats

Marcus en Lucius waren aan het kijken naar het grote landgoed van Plinius. Tenslotte bracht de oude bedrijfsleider ze naar de grote binnenplaats. Op de binnenplaats zagen de jongens enkele karren. Op de kar, Allen de korven, waren vol van druiven. “De druiven zijn zeer goed”zei de bedrijfsleider van de villa. “Uit dergelijke druiven drukken wij de beste wijn uit.” Intussen brachten de slaven, een voor een, de sterke korven, uit de karren. Zij droegen de zware korven naar het gebouw op een nederige wijze. Zij kwamen binnen en na korte tijd brachten zij de lege korven terug naar de kar.De tweeling gingen naar het gebouw. Daar werkte een groot aantal van slaven. De slaven waren vrolijk: op een blije wijze zongen zij een lied over de zoete wijn. Allen waren zeer bezet. Sommigen slaven brachten druiven, andere slaven vingen het sap van de druiven op in amforen en vervolgens brachten zij de amforen naar de binnenplaats. Midden in het gebouw zagen de jongens drie hoge kuipen. DE slaven goten de druiven uit de korven in de kuipen. Op de kuipen stonden jonge slaven en samen met blote voeten drukten zij de druiven uit. Marcus zei aan de bedrijfsleider van de villa: Ik zou graag wel willen op mij te nemen van deze taak van de slaven. Het is toch wel toegestaan? “ De bedrijfsleider van de villa antwoordde:” Vraagt Plinius. Komt terug, zodra onze heer des huizes aan jullie toestond te staan in de kuipen. Maar eerst wast de voeten!”“Later” zei Lucius. “Ik verlang nu de overige gebouwen van de villa te bekijken.” De jongens gingen met de oude bedrijfsleider van de villa naar de andere deel van de binnenplaats, waar zij enorme voorraadvaten zagen. De bedrijfsleider van de villa legde uit: “In de voorraadvaten is nieuwe wijn. De nieuwe wijn kunnen wij nog niet drinken. De goede wijn rijpte door de verscheidene jaren heen. Plotseling naderde een slaaf.” Wat doe je?” vroeg de bedrijfsleider van de villa. De slaaf zei: “De heer des huizes, beviel mij de beste wijn te brengen, omdat hij wenst met een dierbaar gast een paar zoete uren op een rustige wijze door te brengen. “Wat?” riep Lucius. “Op een rustige wijze, enkele zoete? Zij zijn toch niet hoogbejaard noch bijna dood, Plinius en vader? Kom Marcus! Het is nodig dat de rust van deze van oude mannen van luiheden een beetje te verstoren.”

5 fout

Opdracht b

1)

de 3 producten die het villa van Plinius opleverde zijn:

1 wijn

2 olie

3 graan

2)

1 verkopen

2 verkopen

3 de boeren en de directe omgeving voeden

opdracht c

1 het is mogelijk een villa gebouw waar graan wijn of andere etenswaren lagen opgeslagen, geproduceerd door de slaven in de directe omgeving van de villa.

2)veehouderij, akkerbouw en visserij.

3)de touw heeft voor functie, verbinding van het te dragen werk in de manden, van de slaven.


opdracht1 a longus

1 muros longos - mannelijk, meervoud, accusativus

2 vias longas - vrouwelijk, meervoud, accusativus

3 homines longi - mannelijk, meervoud, nominativus

4 homini longi - mannelijk, enkelvoug, genitivus

5 sermones longi - mannelijk, meervoud, nominativus

6 mandata longa - onzijdig, meervoud, nom/accusativus

7 iuvenum longum - mannelijk enkelvoud accusativus

8 geen woordgroep

9 bellum longum - onzijdig enkelvoud accusativus/nominativus

10 sermonibus longis - man/vrouw meervoud dativus of ablativus

b fortis

1 milites fortes = man, meervoud, accusativus/ nominativus

2 militi forti - man, ev, abl/dat

3 milite forte - geen woordgroep

4milite forti - abl m/v enkelvoud

5 corpora fortia - man/vrouw meervoud nominativus/ accusativus

6 iuvenis fortis -man ev nominativus

7 fratrum fortium - man mv gen

8 corpus forte - onzijdig ev nominativus

9 amici fortes - man meervoud nominativus

10 amici fortis - man gen ev

11 puellam fortem - vrouwelijk ev accusativus

12 puellis fortis -geen woordgroep

13puellae fortis vrouw, ev , genitivus of nominativus

14puellae forti - vrouwelijk dativus enkelvoud

15 puella forti - vrowelijk enkelvoud ablativus

16 puella fortis - geen w.groep

17 puella forte - geen woordgroep

18 vinum forte -onzijdig enkelvoud nominativus

19 servunm fortium - geen woordgroep

20 servis fortibus - mannelijk meervoud dat of abl.

c ingens

1 corpus ingens - mannelijk/vrouwelijk enkelvoud nominativus

2 militi ingenti - mannelijk enkelvoud dativus

3 villa ingenti - vrouwelijk enkelvoud ablativus

4 muris ingentis - geen woordgroep

5 murum ingentium - geen woordgroep

6 labore ingenti - onzijdig enkelvoud ablativus

7 servorum ingentium - mannelijk meervoud genitivus

8 muri ingentes - mannelijk meervoud nominativus

9 aedificium ingentem - geen woordgroep

10 villae ingentis - vrouwelijk enkelvoud genitivus
13.2 Bij de Akkers

Plinius en Flavus zitten in de tuin onder de boom samen met het schaduwrijk. Laag op de tafel zijn het wijn water en bekers. De mannen mengen de wijn samen met het water. Vervolgens vullen zij de bekers en drinken zij. “De wijn is sterk.” Zegt Flavus. “Zo een dergelijk wijn bevalt aan mij het meest.” De tweelingen komen aanrennen. Onmiddellijk roept Marcus uit:“Wat groot is het landgoed van Plinius!” Hoewel wij door de enkelen uren heen wandelden, konden wij niet alle dingen bekijken. Als jij het dergelijk landgoed bezit, ben jij zonder twijfel een rijk man!” Vader lacht: “Wat zagen jullie jongens?” vraagt hij. Lucius antwoordt: De bedrijfsleider toonde aan ons de akkers en alle gebouwen van de villa. Op de akkers ontmoeten wij de verschillende boeren. Samen met een vanuit de boeren hadden wij het korte gesprek. Hij huurde van je, van Plinius, het kleine akker, Zo zei hij. Zo is het zei Plinius. De verschillende gedeeltes van het landgoed, verhuurde ik aan de arme boeren. Weet jij de naam van de boer? Lucius: “De boer noemde zich Norbanum. Hij was een aardig man. Hij toonde aan ons op een aardige manier zijn akker en zijn arme huis. Hij prees je zeer want zoals hij zei, bent de beste beschermheer. Altijd zorgde jij op de beste manier voor de arme boeren. Hij vertelde aan ons een voorbeeld. Een paar jaar geleden Norbanus, hoewel hij de akker samen met een grote zorgvuldigheid had bebouwd, deed hij de slechte oogst. Jij zei toen, van Plinius, jij:”Norbanus, jij bent een goede boer, zoals ik op een goede wijze ken. Altijd betaalde jij de pacht aan mij. Op dit moment heeft jou een tegenslag, onder druk gezet.Als jij de helft van de huur aan mij geeft, ben ik tevreden. Het was een grote weldaad van Plinius!” Plinius zegt: “Een boerenbedrijf is een harde zaak. De arme boeren bebouwen de akkers samen met een enorme inspanning, maar de opbrengst is klein. Daarom is het nodig de help te brengen bij tegenslagen.

1 fout

opdracht 2

met gebruik van “longus”

1 tempestates vr/man meervoud nominativus longae/longi

2 homini man enkelvoud dativus longi

3 sermonem man ev acc longum

4 pueri man ev gen longi

5 corpore m/v ablativus enkelvoud longo

6 militum man ev acc longorum

7 aedificium onzijdig ev nom/acc longum

8 muro man abl/dat ev longo

9 puella vrouwelijk ev nom/abl longa

10 corpora onz. meervoud nom accusativus longa

met gebruik van “fortis”

1 tempestates m/v meervoud nom/acc fortes

2 homini m/v enkelvoud dativus forti

3 sermonem m/v enkelvoud accusativus fortem

4 pueri mannelijk enkelvoud genitivus fortis en nominativus meervoud man pueri fortes

5 corpore ablativus enkelvoud onzijdig corpore forti

6 militum m/v enkelvoud accusativus fortem

7 aedificium onz enkelvoud nom/acc forte

8 muro man ev dat/abl forti

9 puella vr. ev. nom/abl fortis of forti

10 corpora onzijdig meervoud nom/acc fortia

met gebruik van “ingens”

1 tempestates m/v meervoud nom/acc ingentes

2 homini m/v ev dativus ingenti

3 sermonem man/vr enkelvoud accusativus ingentem

4 pueri man ev genitivus ingentis of man meervoud nominativus ingentes

5 corpore onz ev ablativus ingenti

6 militum m/v acc. ev. ingentem

7 aedificium onz. ev. nom/acc ingente

8 muro man ev abl / dat ingenti

9 puella vr. ev. nom/abl ingens of abl ingenti

10 corpora onz. meervoud nom acc ingentia


14.1 Vulcanus

Plinius beveelde de vilicus naar de smederij te gaan. De Vilicus vraagt de tweeling: “Zouden jullie samen het niet leuk vinden met mij te gaan?” De tweeling klimmen graag op de kar. Hij gooit de ploeg op de kar. “Vulcanus moet de ploeg teruggooien.” zegt de vilicus. “Vulcanus!?” roept Lucius uit. “Vulcanus is een god van het vuur. Hoe kan hij jullie ploeg teruggooien?”De vilicus lacht: “Vulcanus is niet onze god, maar een smid. Wij noemen hem de Vulcanus, omdat hij gelijk aan god een werkman is. Onze Vulcanus, is zelfs mooier dan god want hij is niet mank. Hij heeft een enorm lichaam samen met een zeer sterke arm. De grotere of sterkere man kende ik niet. Bovendien leerde Vulcanus de kunst van het smeden op zeer goede wijze. Hij smeedt het ijzer nauwelijks op minder ervaren wijze dan een god.”Vulcanus staat voor de deur van de smederij. Hij begroet de vilicus en hij bekijkt de ploeg. “Ik kan op makkelijke wijze het werk voltooien. Waarom brachten jullie niet een moeilijkere opdracht?” Vulcanus tilt de ploeg uit de kar en brengt het in de smederij. Een werkman bukt terwijl hij binnenkomt, de deur is lager. En de tweeling komen binnen. Omdat zij verlangen te weten te komen de vaardigheid van de werkman, zij blijven staan dicht bij de werkman en zij kijken naar het werk met gespannen ogen.“Zijn jullie niet broeders?” Vraagt Vulcanus. “Wij zijn zelfs een tweeling.” antwoordt Marcus. “Maar jullie zijn het allerminst de gelijken.” Zegt Vulcanus. Marcus: “Ik ben meer gelijk aan moeder, Lucius is het meest gelijk aan vader.” Vulcanus : “En wie is sterker van jullie twee?” Ik” roepen beiden uit. Lucius ziet een halsketting en leest “Ik vluchtte, houd mij vast, wanneer jij mij terugbrengt aan Zoninus zal jij een gouden munt ontvangen.”Vulcanus legt uit: “Een halsketting die ik maakte voor Ascyltus, voor een slaaf van Zoninus. Ascyltus, omdat hij voor de overige slaven meer waard is, moet hij een halsketting dragen. Als een slaaf een dergelijke halsketting draagt, is vluchten nutteloos. En de heer des huizes betaalt aan mij met een groot prijs. Ik echter draag een dergelijke ketting niet omdat ik altijd een aller-trouwste slaaf was. Niemand werkt zorgvuldiger dan ik.”“Kom op” zegt de vilicus. “Houd op met het gesprek hebben en voltooi het werk!””Zo snelst mogelijk!”Antwoordt Vulcanus

6 fouten

Opdracht 1

1. viam longam

Viam longiorem

Viam longissimam

2. miles fidelis

Miles fidelior

Miles Fidelissimus

3. Bestias ferocas

Bestias ferociores

Bestias ferocissimas

4. Frater parvus

Frater minor

Frater minimus

5. mandata facila

Mandata faciliora

Mandata facillima

6. Villas Pulchras

Villas pulchriores

Villas pulchrissimas

7. vinum malum

Vinum peius

Vinum Pessimum

8. plures servos

Pluriores servos

Plurissimos Servos

9. pueris audaxis

Pueris audacioribus

Pueris audacissimis

10. aedificii magni

Aedificii maioris

Aedificii maximi

.


14.2 Libertus - Een vrijgelaten slaaf

Philo zocht de tweeling.”Komt, jongens het feestmaal begint.” Een slaaf, hoewel hij tamelijk ouder was, had hij toch een reis gemaakt met Marcus en Lucius naar de villa van Plinius. Daar zoals voor het huis, diende hij voor de jongens. Eindelijk gingen de jongens de eetkamer binnen. Enkele gasten zijn al aanwezig en zij gaan aanliggen. Verscheidene slaven en slavinnen dienden enkele gerechten op en een dienaar mengde het wijn met het water.“ Afer, mijn client, riep vandaag hulp in.” zei Plinius. “Hij kwam zeer triest het werkvertrek binnen. Echter zei hij niets. “ Wat is het?” vroeg ik. “Wat gebeurde?” “Ik vrees zeer, met de heer des huizes,”antwoordde hij. “Gisteren probeerde een misdadig man mijn huis te plunderen. Hij was een nogal sterke man, maar ik verzette mij op te sterke wijze. Nauwelijks won ik van hem.” “Op de beste wijze!” riep ik uit. “Waarom ben je nog bedroefd?”“Een misdadig man klaagt mij nu aan wegens geweld. Echter voor de rechtbank pleiten kan ik niet. Dus vraag ik (het pleiten voor de rechtbank) met jou.“Voor de rechtbank pleiten?” onderbrak ik.”Graag neem ik jouw zaak op mij.”“Is een client vrij?” vroeg een gast.“Jazeker. Vroeger was een vader van Afer mijn slaaf. Omdat hij, op de aller-trouwste wijze slaaf was voor mij gedurende de velen jaren, besloot ik hem vrij te laten. Daarom is Afer een vrijgelaten slaaf.”“En ik liet de slaaf zojuist vrij.” zei de gast. “Overal zochten wij mijn zoon, maar nergens vonden wij hem. Door het hele bos zochten wij hem. Tenslotte hoorde een slaaf Pellaeus het geschreeuw en hij zag het meertje. Mijn zoon was gevallen in het meertje. Het hoofd van de jongen stak nauwelijks boven het water uit. Pellaeus trok hem ongedeerd uit het meertje. Ik was zeer dankbaar Daarom overhandigde ik aan Pellaeus het geld. Zo kon een slaaf zich met zijn eigen geld vrijkopen.”Ik prijs je gelukkig,” zei Plinius.”omdat een zoon ongedeerd is, maar zelfs meer omdat je vriendelijk bent: Ik riep jouw slaaf naar de vrijheid.”

2 fouten

Opdracht 2

1. Imperator militem fortiorem laudat, postquam miles fortius pugnavit.

2. Bestiae ferocissimae arenam intrant, bestiae ferocissime ad gladiatores accurunt.

3.Dominus servi audacioris iratus est; servus audacius ridet.

4. Cena pessima hospitibus non placuit; servi cenam pessime paraverant.

5. Canis minor est; ideo pueri canem minius timent.

6. Tempestas vehementissimas longissime, navem retinebat; tempestas navem vehementissime vexavit.

7. Magnopius gaudeo, nam donum maius accepi.

8. Eques celerrimus appropinquabat, eques celerimme ad urbem processit.

9. Dominus servi fidelioris contentus est, quod servus donumfidelius custodivit.

10. Lingua Latina facillima est, liguam facillime discere potes.

Opdracht 3

1. Jij gaf aan mij een mooi geschenk; ik ontving nooit op mooiere wijze het geschenk.

2. De soldaat was niet sterker dan vader en ook niet sterkst dan alles van de Romeinen.

3. De jongens konden niet de opdracht van de leraar niet voltooien, de opdrachten zijn moeilijker.

4. De jongen is zeer mooi, de jongen mooier dan hem ken ik niet.

5. De soldaten van de Romeinen vechtten zo sterk mogelijk, want de vijanden waren velen.

6. De langere gedichten, zij vielen voor niemand in de smaak.

7. De tweeling haastten zich naar de leraar, Marcus rende sneller.

8. Omdat jij de kortere reis nam, kwam jij eerste bij de villa.

9. De maaltijd is altijd goed, maar wanneer de gasten aanwezig zijn, maken de slaven zelfs de betere maaltijd klaar.

10. De heer des huizes strafte de slaven, omdat zij slechter de opdracht maakten.

15.1De Vita Militari/ Over het leven van een soldaat

Lentulus: “Ik wil niet verder gaan! Waarom maken wij de weg zo lang en op een zware wijze?

Pertinax: “Wij zijn (soldaten) van het legioen De Tiende Tweeling. Het is nodig met ons de weg te maken.”

Lentulus: “Te gaan bevalt mij niet. Ik ben moe!”

Pertinax: “Zeur niet. Heb jij liever willen slapen?”

Lentulus: “Integendeel, ik wil liever dobbelen, of feestvieren. De andere soldaten, zij willen dit ook liever dan de inspanning. Wie wil immers met een dergelijk manier het lichaam vermoeien?

Pertinax: “ Oh Lentulus, voor jou is het naam het voorteken. Ik echter, wanneer ik iets op mij neem, wil ik (het) afmaken.”

Lentulus: “ Wij nemen het werk op ons, o Pertinax, omdat die strenge Flavus, een legerkampen commandant, ons dwingt, niet omdat wij zelf willen.

Pertinax: “Als jij ongedeerd wil terugkomen uit een gevecht, moet het lichaam gezond zijn. Daarom beveelt Marcus Claudius Flavus ons te oefenen.”

Lentulus: “Het bevalt hem ons te kwellen met de voltooiing. Eerst beveelt hij ons de wegen aan te leggen, vervolgens is het voor ons nodig, te rennen door de zelfde wegen, terwijl wij dragen, het harnas en het schild en de zware bagage. Wat wil hij? Zo is het geen enkel einde van de inspanningen.”

Pertinax: “Stil! Kijk een onderofficier.”

Centurio: “Jij zeurt weer, Lentulus! Op reis, bevalt het aan mij niet, het geluid van stemmen (maar) van voeten en van wapens. Dus omdat jij niet wil zwijgen, staat je een straf te wachten.”

Lentulus: “Ach, wat met een hard leven van een militair!”

(8 woorden fout.)

Opdracht a

1 Porta Decumana, Porta Principalis Sinistra, Porta Praetoria, Porta Principalis Dextra

2 Via Principalis, Via Praetoria

3 Principia

4 Praetorium

5 Tribunus

6 Valetud Inarium

7 Fabrica

8 Forum

9 Carcer

10 Cohors Sociorum


Opdracht b

1Vetera

2 Coriovalum

3 Noviomagus

4 Colonia Claudia Ara Agripinensis

5 Colonia Ulpia Traiana

Opdracht 1

a)

2e pers. ev. praesens v. esse = es

2e pers. ev. praesens v. nolle = non vis

2e pers. ev. praesens v. ferre = fers

2e pers. ev. praesens v. redire = redis

2e pers. ev. praesens v. fugere = fuges

b)

2e pers ev imperfectum esse nolle ferre redire fugere

1 eras

2 nolebas

3 ferebas

4 reibas

5 fugebas

c)nu 3e pers meervoud praesens esse, nolle, ferre, redire fugere

1 sunt

2 nolunt

3 ferunt

4 redeunt

5 fugunt

d)nu 3e pers meervoud in het imperfectum

1 erant

2 nolebant

3 ferebant

4 redibant

5 fugebant

Opdracht 2

1 Ego volo dormire in horto.

2 Cur non vultis senem salutare?

3 Nos malumus urbem relinquere.

4 Cur tu mavis apud parentes manere?

5 Plinius vult multis cum amicis longum iter in Campaniam facere.

6 Milites nolunt Legionis decimae Geminae magna celeritate pergere.

7 Dominus, nonne vis opus nostrum inspicere?

8 Uxor mavit mea stola pulchriorem emere.

9 Equus non vult celeriter procedere.

10 Cur vos mavultis patrem exspectare?

Opdracht 3

1 linguam graecam discere

1 Alle leerlingen moeten de Griekse taal leren.

2 servos vinum bibere

2 De strenge meester verbood de slaven wijn te drinken.

3 ludere subito

3 Jongens waarom houden jullie plotseling op te spelen.

4 vinum et cibum adferre

4 Verscheidenen Slavinnen waren begonnen het wijn en het eten aan te dragen.

5 fabulas longissimas pueri narrare

5 De leraar bevalt zeer de allerlangste verhalen te vertellen aan de jongens.

6 paulum considere post itinera longa

6 Zelfs na een lange reis bevalt het aan de soldaten niet een beetje te gaan zitten.

7 filios protegere

7 Wij hadden tevergeefs geprobeerd de zonen te beschermen.

8 mihi ostendere Forum Romanum

8 Kunnen jullie niet aan mij het Forum Romanum laten zien?

9 mensam gravissimam tollere

9 Het is helemaal niet makkelijk die allerzwaarste tafel te tillen.

10 ancillas mandata conficere

10 Moeder heeft de slavinnen beveeld de opdrachten snel af te maken.


15.2 Een Bataafse weg

Marcus Claudius Flavus, een commandant de legerkampen, maakt reis klaar. Hij gaat zitten op het paard Bucephalus, en hij neemt de teugels. Hij zegt”Soldaten van het legioen Decima Gemina, leggen de weg klaar tussen legerkamp en Cuijk. De weg strekt zich bijna voltooid uit. Vandaag wil ik haar uitproberen. Ga, Bucephalus, breng mij naar Cuijk! Het Paard draagt, de commandant zeer snel, door de nieuwe weg, terwijl hij onafgebroken de nieuwe stenen slaat met de viervoudige voet. Zo gaan zij beiden naar Cuijk, met een groot blijdschap.

Bij Cuijk, intussen, werken de soldaten ingespannen samen met de slaven. Sommige graven de aarde uit, andere brengen en leggen neer de rotsblokken en de stenen. Een onderofficier spoort hen aan, en hij zegt “O mannen, jullie verdienen op zekere wijze het lof. Jullie volbrengen dagelijks het werk op goede wijze: Een weg verbindt al Het legerkamp en Cuijk.

Maar vandaag moeten wij zelfs sneller werken, omdat een commandant, hij wil het werk bekijken.

Even erna ontvangt een onderofficier de commandant. Hij zegt:”Gegroet commandant, beviel de reis aan je?” “Ik ben zeer tevreden.” antwoordt Flavus. “Ik ging door het al afgemaakt gedeelte van de weg heen, zoals een adelaar door de lucht heen! Wie vindt het niet leuk te vliegen?”

Flavus bekijkt het werk welwillend, terwijl de onderofficier alles laat zien. Vervolgens zegt Flavus “Jij hebt veel gedaan gekregen. Daarom bied ik je de beloning aan: Ik wil je de Centurio maken.” “Wat begunstig je me!” roept de onderofficier uit. Tenslotte brengt de trouwe Bucephalus, de blije commandant terug bij het legerkamp.

( 2 fouten)

Tekstvragen

1a begin v. d. reis:

Marcus Claudius Flavus, een commandant, maakt de legerkampen reis klaar.

Hij gaat zitten op het paard Bucephalus, en hij neemt de teugels.

1a eind v.d. reis:

Het Paard draagt, de commandant zeer snel, door de nieuwe weg, terwijl hij onafgebroken de nieuwe stenen slaat met de viervoudige voet. Zo gaan zij beiden naar Cuijk, met een groot blijdschap.

1bHij zegt”Soldaten van het legioen Decima Gemina, leggen de weg klaar tussen legerkamp en Cuijk.

1cGa, breng

2aMarcus Claudius Flavus, een commandant, Bucephalus een paard

2bambo en magno cum gaudio

2c-

3aSoldaten van het legioen Decima Gemina

3b, leggen de weg klaar tussen legerkamp en Cuijk.

3c de drie persoonsvormen waaruit het werk bestaat: 1 graven 2 brengen 3 neerleggen

3dDe 3 fasen van het werk in eigen woorden:

1)eerst wordt een greppel gegraven in de lengte, en in de breedte waar langs de weg komt te staan.

2)ten tweede worden de wegstenen gebracht.

3)ten derde worden de stenen in de greppel naast elkaar neergelegd, in de lengte en breedte van de weg, en dan is het werk klaar.

4aPatet via paene confecta. Hodie exam temptare volo.

4b O mannen, jullie verdienen op zekere wijze het lof. Jullie volbrengen dagelijks het werk op goede wijze: Een weg verbindt al Het legerkamp en Cuijk.

4c tekstelement1) Een onderofficier spoort hen aan, en hij zegt “O mannen, jullie verdienen op zekere wijze het lof.”

2) “Jullie volbrengen dagelijks het werk op goede wijze: Een weg verbindt al Het legerkamp en Cuijk.”

4dMaar vandaag moeten wij zelfs sneller werken, omdat een commandant, hij wil het werk bekijken.

5a“Gegroet commandant, beviel de reis aan je?”

5b“Ik ging door het al afgemaakt gedeelte van de weg heen, zoals een adelaar door de lucht heen!”

5c“…,zoals een adelaar door de lucht heen!”

“ Wie vindt het niet leuk te vliegen?”

6a“Jij hebt veel gedaan gekregen.

6bDaarom bied ik je de beloning aan:

6c“Wat begunstig je me!”

6dO mannen, jullie verdienen op zekere wijze het lof.


16..1 Over het Glas

Marcus Valerius Celerinus, verwachtte al lange tijd, de oude vriend, de Marcus Claudius Flavus. Hij was angstig, omdat het hevig hagelde en omdat Claudius laat was. Hij ziet dat de vriend eindelijk aankomt en ontviangt hem.

Hij zei:”O Claudius”,”Ik ben blij dat je ongedeerd bent. Ik hoop dat de lastige reis aan je niet heeft geschaad.” Claudius antwoordt dat hij zich slechts nat heeft gemaakt. Hij keek rond en hij zei “O, Celerinus,”,” Ik geloof dat je ook goed gezond bent.. Want de zaken zij hebben je de rijke gemaakt.”, “ Zo is het” antwoordt Celerinus. “Het glas is een goed handelswaar. Bekijk zelf dat wat ik verkoop/”

Claudius ontving de beker van glas en hij bekeek zorgvuldig. Plotseling echter viel de beker uit de natte hand. Hij werd rood en zei aan de vriend “O jee.”, “ De beker is gebroken.” Celerinus glimlachte hij antwoordde: “Ik neem het niet ernstig op. “ik heb genoeg van de glazen bekers.” Claudius zei: “Ik betuig dank aan je,”Ik ben blij dat je de vriendelijker bent dan Vedius Pollio. Jij kende het verhaal toch wel over die wrede man?”

Celerinus antwoordt dat hij het verhaal zich niet kent. Toen Claudius: Vedius Pollio was een zeer rijke man, en hij had in bezit veel glazen bekers. Eens had hij uitgenodigd Keizer Augustus bij de maaltijd. Het veel eten en wijn viel in de smaak bij de Keizer. Plotseling brak een uit de slaven de beker. Vedius was zeer boos geweest; hij zei aan de andere slaven.”Pak deze stomme jongen en dood hem. Want hij is het leven helemaal niet waardig.” De jongen echter viel voor de voeten van Augustus en smeekte om bescherming. Toen verzekerde de Keizer,”Geen enkel de glazen beker, is meer waard dan het leven. Jij, Vedius , kan voor de ogen van Augustus de mens doden, omdat hij het glas breekt?” Vervolgens beviel hij dat de slaven de jongen spaarden en alle glazen bekers van Pollio braken.

( 5 fout )
Opdracht1

1. Claudius Celerinum amicum iam diu exspectare intelegit.

1. Claudius begrijpt dat Celerinus al lange tijd op de vriend aan het wachten is.

2. Milites iterum periculosum esse dicunt.

2. De soldaten zeggen dat de reis gevaarlijk is.

3.Centurio milites maxima celeritate procedere nuntiat.

3. De centurio bericht dat de soldaten met de grootste snelheid voortgaan.

4. Scitisne: matrem fabulam ignorare?

4. Weten jullie dat moeder het verhaal niet weet?

5. Servus cunctos hospites iam accumbere respondet.

5. De slaaf antwoordt dat alle gasten al gaan aanliggen.

6.Claudius Vedium multa pocula habere narrat.

6. Claudius vertelt dat Vedius veel bekers heeft.

7. Senator multos cives undique ad forum convenire conspicit.

7. De senator ziet dat veel burgers van alle kanten bij de marktplein samenkomen.

8. Hospes poculum in terram cadere audit.

8. De gast hoort dat de beker op de grond valt.

9. Omnes imperatorem oppido parcere velle scimus.

9. Wij weten alle dat de bevelhebber de vestingstad wil sparen.

10. Legitis mercatores naves naves celeres possidere.

10. Jullie lezen dat de koopmannen snelle schepen bezitten.

Opdracht 2

10. Jullie lezen dat de koopmannen snelle schepen in bezit hebben.

1. Celerinus vertelt dat veel woeste beesten in Germania leven.

2. Celerinus vertelt dat veel woeste beesten hebben geleefd in Germania.

3. Wij weten dat Claudius dat verhaal heeft gehoord.

4. Wij wisten dat Claudius dat verhaal had gehoord.

5. De onderofficier ziet dat de soldaten goed werken.

6. De onderofficier ziet dat de soldaten goed hebben gewerkt.

7. De koopman schreeuwt dat de slaaf de beker gebroken had.

8. Vinden jullie niet dat de slavinnen de slaven hebben geholpen?

9.Celerinus begreep dat de beker in de smaak viel bij Claudius.

10. De leraar bevestigd dat zijn verhalen bevallen aan allen leerlingen.

Opdracht 3

1. Jullie zeggen dat jullie de opdrachten begrepen hebben.

2. Jij riep dat jij de vader op het marktplein had gezien.

3. Jij ziet dat ik goed gezond ben.

4. Wij zijn blij dat jij in de stad blijft.

5. De jongen zei dat hij lange tijd oop de vader wachtte.

6. Het meisje herinnerde zich dat ze het geschreeuw gehoord had.

7. Jij bevestigde dat jij alle plichten goed kende.

8. De leerlingen antwoordden dat zij de Griekse taal goed leerden.

9. De slavinnen leggen uit dat zij de tafel in het atrium nog niet hebben neergezet.

10. Ik kwam te weten dat jullie daar gisteren niet aanwezig waren geweest.

Opdracht 4

a) Te incolumen esse - b) praesens - c) gaudeo

a) Iter molestum tibi non nocuisse -b) perfectum - c) spero

a) Se tantum maduisse - b) perfectum - c) respondit

a) Te quoque bene valere - b) praesens - c) credo

a) Te humaniorem vedio pollione esse - b) praesens - c)Gaudeo

a) Se fabulam ignorare - b) praesens -c) Respondit


16.2 over de bewonderenswaardige oeros

Celerinus en Claudius waren in herinnering aan het roepen de oude verhalen van de diensttijd tussen de maaltijd. De een was altijd wonderlijker aan de ander aan het proberen te vertellen. Celerinus was de grote hoorn aan het vasthouden voor de beker; hij laat de hoorn zien aan de vriend en hij zegt “Dit is de hoorn van de oeros,”. Claudius hij zei dat hij de oeros nooit gezien had.

Toen vertelde Celerinus aan de gast over de oeros: “In Germanie is een bos Hercinia, waar veel huiveringwekkende beesten wonen. De aller woeste beest is een oeros. De vorm van de oeros is zo danig als dat van de stier maar de hoorns zijn verschillend. Bovendien is een oeros bijna zo groot als een olifant. Hij spaart sommige beesten niet en ook niet mensen, terwijl hij dwaalt door het bos. Daarom staat vast dat de oeros niet alleen het snelst is maar ook zeer gevaarlijk is.”

Vervolgens Claudius: “Wie kan het zo woeste beest pakken?” Celerinus antwoordt dat de Germanen in een valkuil de oerossen pakken, vervolgens doden en de horens afhakken. De Barbaren menen dat dergelijke horens meer waard zijn dan goud. Want wanneer iemand zeer vele hoorns kan laten zien, prijzen de Germanen hem het meest. Vervolgens vullen zij met wijn de hoorns voor bekers bij de feestmalen..”

Claudius was even aan het nadenken. Hij zegt: “Ik zie dat jij de hoorn in bezit hebt”Maar ik kan met moeite geloven dat jij opgewassen bent tegen samen met de oeros.” Celerinus lachte en ontkende dat hij de oeros had gedood. “Jij herinnert je zonder twijfel dat het dobbelspel met de Barbaren je zeer bevalt. Ooit hadden de Germanen mij de gezant van de Romeinse legioenen ontvangen. Na de maaltijd speelden wij het dobbelspel. Zo verwierf ik makkelijk de hoorn van de oeros!

( 4 fouten)


Hofdstuk 17 Grammatica Opdrachten

Opdracht 1

a)

1 isti

2 harum

3 illis

4 istum, eius

5 illi

6 hi , illum

7 illam, eius

8 illis, his

9 hoc, hoc

10 hoc

b)

1 bijvoegelijk

2 bijvoegelijk

3 zelfstandig

4 bijvoegelijk, Eius zelfstandig

5 bijv.

6 zelfstandig zelfstandig

7 bijvoegelijk, zelfstandig

8 bijvoegelijk bijvoegelijk

9 bijvoegelijk, bijvoegelijk

10 bijvoegelijk

c)

1. Gisteren gaf ik aan die man het geld.

2. De vrouwen zij zijn in de winkels; hun zoons gaan naar de leraar.

3. De Romeinen waren de wijn aan het aanbieden van de Germanen aan de vorsten, maar de wijn was nauwelijks aan ze in de smaak aan het vallen.

4. Zie jij die oude man? Zijn toga is zeer oud.

5. Deze Bataven hebben gezegd dat zij liever vrede hadden.

6.Nadat hij heeft bevolen de soldaten voor de burgers te zwijgen, allen deze hebben, die man, aangekeken.

7.De Romeinen waren zojuist in die streek aangekomen; Zij hebben nog niet leren kennen van zijn vestingsteden.

8.De Bataven hebben aan die mensen hun wapens laten zien en zij hebben gezegd: “Met deze wapens overwinnen wij de vele mannen.”

9.Op deze tijd kunnen wij niet komen, deze tijd is niet de geschikte voor ons.

10. De koopman hield het zwaard omhoog en riep uit:”Met dit redde ik mijn vriend.”

Opdracht 2

Civilis eos convocavit. Civilis heeft deze bijeengeroepen.

Eorum arma Civili non placent. De wapens van deze, bevallen Civilis niet.

Eam pecuniam filio dedi. Ik heb dit geld gegeven aan de zoon.

Mater illi stolam pulchram promisit. Moeder heeft aan die de mooie stola beloofd.

Verba istius iuvenes non delectant. De woorden van die vallen niet in de smaak bij de jonge mannen.

Patrem operis istius confecimus. Wij hebben de vader van die werk afgemaakt.

Haec servum terrent. Deze kwellen de slaaf.

Hoc mensa pulchrior quam istud mensa est. Dit tafel is mooier dan dat tafel.

Civilis coniurationem illorum incepit. Civilis begon de samenzwering van die.

Carmina eius bene cognovi. Van deze heb ik het gedicht goed gekend.


17.1 De Samenzwering van de Voornaamsten.

Iulius Civilis nadat hij heeft besloten in opstand te komen tegen het Romeinse Rijk, heeft hij de Bataafse vorsten bijeengeroepen in het heilig woud. Lange tijd waren zij blij bezig te dineren en waren zij bezig het veel bier te drinken. Met een geschikt tijd zei echter Civilis “O broeders,” “In dit woud zijn wij vrij, echter waren wij aan het kennen de ware vrijheid? Nadat de Romeinen in deze streken aankomen, dwingen zij ons de belasting te betalen. Daarom zijn wij geen bondgenoten maar zijn wij slaven. Zien jullie niet deze rode baard? De baard is voor ons de Bataven een teken van eer. Voor mij kan echter eer niet zonder vrijheid zijn. Als wij de Romeinen kunnen overwinnen, wil ik deze baard scheren; zodat een nieuw en echt eer kan groeien.”

Civilis was nauwelijks deze woorden aan het zeggen, of de meesten waren aan het juichen. Tussen ze stond een zeer oude voornaamste op, en hij zei “Jij hebt het goed gezegd”

“Ik ben een oude man en ik heb goed leren kennen die, de lang voorbij, tijd van vrijheid. Jij wilt je verzetten aan de Romeinen? Weliswaar zijn wij veel belasting verschuldigd aan hun, maar de handel bloeit en de oorlog is niet meer noodzakelijk. Ik wil liever mijn hele leven doorbrengen. Scheer die baard, als jij wilt, maar wat is de vrijheid zonder vrede?

Nadat de oude man dit zei, begonnen geen enkelen te twijfelen. Hoewel zij liever vrij wilden zijn, zo wilden zij de vrede redden. De eenogige Civilis keek ze een voor een aan, en vroeg: “Wat? willen jullie lever de vrede en de slavernij, zoals die oude man, dan de oorlog en de vrijheid? Zijn jullie Bataven? Toen trok hij het zwaard en: “Dragen jullie de wapens niet meer? Willen jullie niet meer vechten? Komt op, trek die zwaarden, en bereidt de oorlog voor!”Allen sloegen de zwaarden tegen elkaar aan en riepen uit: “Romeinen, of gaat weg, of sterft jullie!”

4 woorden fout

съслек животноa


17.2 De woede van de Bataven

Civilis had zeer veel Bataven, Cananefaten en andere Germanen verzameld en was bezig de oorlog met de Romeinen klaar te maken. Een groot aantal van Barbaren heeft hij hier de schouwspel met de uitzonderlijke verschaft. Want zij met lange lichamen, met lange haren met woeste ogen, met een woest geschreeuw zij maken de Romeinen zeer bang.

Zij de troepen hebben spoedig overweldigd de Romeinse forten, en hebben met een korte tijd alle Romeinen verdreven van de woonkazernes af van de Bataven. Civilis, nadat hij deze overwinningen heeft behaald, heeft hij de bodes gestuurd naar de Legerkamp Vetera. Voor hem voor de plaats waren gelegerd de legioenen 5 en 15. De bodes hebben gevraagd dat de soldaten van haar legioenen aan Civilis de trouw te hadden gezworen.

De commandant van de legerkampen heeft echter dit geantwoord: Jullie moeten dit zeggen aan jullie heer: De gewoonte voor de Romeinen is niet trouw te zweren voor de Barbaarse verrader. Met zijn woorden hebben zij de leider van de Bataven zeer beledigd. Hij ging met alle troepen naar het Legerkamp Vetera, en stelde alle troepen in slagorde op.

Nadat hij de teken heeft gegeven, hebben zij de Barbaren hevig begonnen te vechten. Eerst hebben zij geprobeerd het legerkamp met projectielen te belegeren, vervolgens heeft Civilis het bevel gegeven dat zij een aanval op de wal hadden gedaan. Intussen had hij het bevel gegeven dat zijn moeder en zusters en van de overige Bataven de echtgenotes en de (kinderen) dat zij hadden blijven staan na de troepen. Zolang de mannen bezig waren vechten, die met een scherpe stem zij waren bezig te schreeuwen en met zijn manier de geesten van de Bataven bezig waren aan te vuren en de angst van de Romeinen bezig waren te vergroten.

De legioenen 5 en 15 hadden lang de belegering uit kunnen houden, maar tenslotte hebben de vijanden het legerkamp veroverd en in brand gestoken. Zij hebben alle Romeinse soldaten gedood. Zij waren spoedig overal bezig de verminkte lichamen te gooien, en de zwarte wolken waren bezig de hemel te verduisteren. Zo heeft verschenen dat die eenogige Civilis voor de Romeinen het grootste gevaar te zijn geweest.

3 woorden fout


18 Grammatica Opdrachten

Opdracht 1

1a De arbeiders vullen de vormen.

1b De vormen worden door de arbeiders gevuld.

2a De anderen brengen weg de volle vormen.

2b De volle vormen worden door de anderen weggebracht.

3a De zon droogt de tegels.

3b De tegels worden gedroogd door de zon.

4a De werklieden brengen naar voren, uit de vormen, de droge tegels.

4b De droge tegels worden naar voren gebracht, door de werklieden, uit de vormen.

5a De slaven dragen de tegels onder het afdakje.

5b De tegels worden gedragen door de slaven onder het afdakje.

6a De meester regelt de zaak goed.

6b De zaak wordt goed geregeld door de meester.

Opdracht 2

a)

1. vexamus = wij kwellen

2. vocat = hij/zij/het roept

3. adiuvabant = zij hielpen/ zij waren aan het helpen

4. impedis = jij belemmert

5. protego = ik bescherm

6. vulnerabat = hij/zij/het verwondde / was aan het verwonden

7. custodiebatis = jullie bewaakten / jullie waren aan het bewaken

8. appelabamus = wij noemden / wij waren aan het noemen

9. times = jij vreest, jij bent bang voor

10. videbam = ik zag / ik was aan het zien

b)

1. vexamur = wij worden gekweld

2. vocatur = hij/zij/het wordt geroepen

3. adiuvabantur = zij werden geholpen / zij waren bezig geholpen te worden

4. impediris =jij wordt belemmerd

5. protegor = ik wordt beschermd

6. vulnerabatur = hij/zij/het werd verwond, hij/zij/het was bezig verwond te worden

7. custodiebamini = jullie werden bewaakt, jullie waren aan het bewaakt worden

8. appelabamur =wij werden genoemd, wij waren aan het genoemd worden

9. timeris = jij wordt gevreesd, voor je wordt bang voor

10. videbor = ik werd gezien, ik was aan het gezien worden

Opdracht 3

a)

1. Terretur = hij/zij het wordt bang gemaakt

2. Convocabamini = jullie werden bijeengeroepen

3. Teneris = jij wordt vastgehouden

4. lavabamur = wij werden gewassen

5. invitor = ik word uitgenodigd

6. monebar = ik werd geadviseerd

7. salutabatur = hij/zij/het werd begroet

8. servantur = zij worden gered

9. retinebaris = jij werd tegengehouden/ jij werd vastgehouden

10. laudamini = jullie worden geprezen

b)

1. terret = hij/zij/het maakt bang

2. convocabatis = jullie riepen bijeen/ jullie waren aan het bijeenroepen

3. tenes = jij houdt vast

4. lavabamus = wij wasten , wij waren aan het wassen

5.invito = ik nodig uit

6. monebam = ik adviseerde

7. salutabat = hij/zij/het begroette

8. srvant = zij redden

9. retinebas = jij hield tegen / jij hield vast

10. laudatis = jullie prijzen

Opdracht 4

Persoonsvorm

Persoon 1,2,3

Getal ev/mv

Tijd prs/imp/prf/pqp

Gezichtspunt act./pass.

coleris

2

ev

praesens

passief

rogavit

3

ev

perfectum

actief

Credo

1

ev

praesens

actief

esse

1,2,3 infinitivus

Ev,mv

praesens

actief

putare

1,2,3 infinitivus

Ev,mv

praesens

actief

curat

3

ev

praesens

actief

detineor

1

ev

praesens

passief

suscipiuntur

3

mv

prasens

passief

est

3

ev

praesens

actief

parere

1,2,3, infinitivus

Ev,mv

praesens

actief

debeo

1

ev

praesens

actief

rediddit

3

ev

perfectum

actief

confirmavit

3

ev

perfectum

actief

laborare

Infinitivus 1,2,3

Ev, mv

praesens

actief

debemus

1

mv

praesens

actief

colimur

1

mv

praesens

passief

audimur

1

mv

praesens

passief

decernitur

3e

ev

praesens

passief

dederunt

3

mv

praesens

actief

colimini

2e

mv

praesens

passief

praefero

1

ev

praesens

actief

tacebat

3

ev

imperfectum

actief

ferebat

3

ev

imperfectum

actief

Opdracht 5 a)

1 Castra Romana barbari saepe oppugnantur

2 Tempesta iter impedivit

3 Coniunx domus bene administrabat.

4 Finivimus nos paene opus.

5 Naves adducunt arma ad socios.

1 De barbaren belegerden de Romeinse legerkampen vaak.

2 De storm belemmerde de reis.

3 De echtgenote bestuurde het huis goed.

4 Wij eindigden bijna het werk.

5 De schepen brengen de wapens naar de bondgenoten.

b)

1 A labore servi valde fatigati sunt.

2 A Centurione milites miseri vexabantur.

3 A nobis vos iam diu exspectamur.

4 Ego invitor a amico ad cenam.

5 A magistro est monuitus puer nuper.

1 De slaven werden zeer moe door het werk.

2 De ongelukkige soldaten worden gekweld door de onderofficier.

3 Jullie worden al lang door ons verwacht.

4 Ik word uitgenodigd door de vriend bij de maaltijd.

5 De jongen werd geadviseerd zojuist door de meester.

Opdracht 6

a)

1 convocavimus = convocati sumus

2 impeditus sum = ipmedivi

3 depelles

4 opprimebaris

5 oppugnavimus

6 offendimini

7 appelatus eram

8 custodiveras

9 coguntur

10 abductus est

11 excitavit

12 incitati eratis

13 laudaris

14 vocaverunt

15 monuiti sumus


b)

1 wij werden bijeengeroepen

2 Ik belemmerde, Ik heb belemmerd

3 jij verdrijft

4 jij werd overweldigd

5 Wij belegerden, wij hebben belegerd

6 jullie worden tegen gestoot, jullie worden beledigd

7 Ik was genoemd geweest

8 Jij had bewaakt

9 Zij worden gedwongen

10 Hij werd weggeleid, hij is weggeleid

11 Hij maakte wakker, hij heeft wakker gemaakt

12 Jullie waren aangespoord

13 Jij werd geprezen

14 Jullie riepen, jullie hebben geroepen

15 Wij werden geadviseerd, wij zijn geadviseerd

23 fout van de 111 vragen 79 procent goed van de 100 procent

tävää


18.1 Bij de Pottenbakkerij

De zomer is met dit jaar het warmst en vochtig. De langzame bedrijfsleider Quartus gaat zitten in de pottenbakkerij en hij veegt het zweet af van het voorhoofd. Hij wacht op Velaeda, de echtgenote van de heer des huizes, welke zij de vorige dag zei dat zij het werk wil bekijken. “Waarom wil zij vandaag komen?” Vraagt Quartus zich af. “, “In een dergelijke hitte kan niemand het werk goed op zich nemen.”

De arbeiders intussen, hoewel zij langzamer werken, zij voltooien toch goed het werk. Sommigen vullen de vormen met klei, anderen brengen weg en leggen neer op de binnenplaats de gevulde vormen, waar de zon de tegels droogt. Vervolgens brengen de andere werkmannen de droge tegels uit de vormen, naar voren, en zij plaatsen ze in de oven. Tenslotte dragen de slaven de gebakken tegels tot onder het afdakje.

Vaeleda komt aan. Quartus zegt: “Gegroet, vrouw des huizes,”,”Jij kan het werk van ons bekijken.” Vaeleda antwoordt: “Gegroet, Quartus,”, “Je moet je langzaam haasten. Want wie kan geloven in een dergelijke hitte dat het werk goed voort gaan kan?” Toen wil Quartus alle dingen aan de vrouw des huizes graag laten zien. “Kijk met dit worden de vormen met klei gevuld. De gevulde vormen worden weggebracht door de arbeiders en zij worden neergelegd in dit plaatsje, waar zij worden gedroogd met de zon.

Terwijl hij de zaak uitlegt ziet hij de bedrijfsleider plotseling de voetsporen van de hond op de tegels. Hij wordt rood, maar hij zegt niets. Hij denkt met zich “Met zij voor mij, (Verdraaid,Verdorie)”, “de voeten van de hond op de droge tegels kan nog niet, (De hond heeft de voeten neergelegd op de nog niet gedroogde tegels). Ik hoop dat de vrouw des huizes het niet heeft onderscheden.”

Terwijl zij voort gingen, zegt hij “ De gedroogde tegels worden naar voren gebracht uit de vormen.”, “ en worden in die oven ingeplaatst. Tenslotte worden de gedroogde tegels gedragen tot onder dat afdakje.” “Jij regelt de zaak op de beste wijze.”Zegt Vaeleda. “Ik ben tevreden en ik ben blij dat de hitte jullie niet kan belemmeren.” Vervolgens lacht zij en zij voegt toe: “Het is echter nodig voor je dat de hond voorzichtiger te bewaken.

(6) woorden fout van de 220 woorden = 0,94545454545454545454545454545455 % woorden goed

3 zinnen fout van de 32 = 0,90625 zinnen goed)


18.2 Een Bataafse vrouw

Vaeleda was een Bataafse vrouw geweest. Zij was verbonden met een volgroeid Romeins huwelijk. De gelukkigen (gelukkig) waren aan het wonen in een luxueus villa. De echtgenoot zeer bezig met de zaken, was vaak afwezig. Vaeleda zij werd alleen thuis achtergelaten.

Op een dag bezochten de zussen Vaeleda. Nadat zij met een groot blijdschap door haar werden ontvangen, keken zij rond met veel bewondering. Vaeleda was blij aan ze de badkamer te laten zien, waar zij elke dag gewend was zich te wassen.

Ganna, de zus met de kleinere leeftijd, was de kostbare zaken aan het prijzen. “O Vaeleda” zei zij, “Het geluk begunstigd je! In een villa vol van rijkdommen kan jij het leven, het aan veel beschaafder doen dan wij.” Albruna echter, de grotere zus, kon het nauwelijks geloven dat het aangename leven beter was geweest en zei: “O Vaeleda”, “Ben jij echt gelukkig?”

“Wie kan hier ongelukkig zijn” antwoordde Vaeleda.” Eerder heb ik in een arm hut gewoond, op dit moment in het mooiste villa, en, ik word niet ooit, met koude gekweld. Tenslotte ontbreekt niets voor mij.”

“Word jij goed verzorgd door de echtgenoot?” vroeg de zus. “Ik geloof dat voor de Romeinen de gewoonte niet is, de vrouwen aan zich gehoorzaamd (gelijk) te menen.”

Vaeleda: “ De echtgenoot verzorgd mij goed. Ik word met geen enkel zwaar werk vastgehouden, want door de echtgenoot wordt op zich genomen met al dergelijk plicht. Die is inderdaad een heer des huizes. Aan hem moet ik gehoorzamen. “Deze luxe heeft je zacht gemaakt,” bevestigde Albruna. Wij weliswaar, de Bataafse vrouwen, moeten altijd werken, maar wij worden (ook) door onze mannen verzorgd en gehoord. Niets wordt besloten voordat de vrouwen hun mening hebben gegeven.”Vervolgens Vaeleda: “Hoewel jullie worden vereerd, door jullie echtgenoten, ik geef de voorkeur aan deze makkelijkere leven.”

Toen was Albruna lange tijd aan het zwijgen. Want zij was het ernstig aan het opnemen dat de dierbare zus de welstand liever wilde hebben dan de vrijheid.

(5 woorden fout ongeweer van 341 woorden = 0,98533724340175953079178885630499 % goed

22 zinnen helemaal goed van de 27 zinnen =0,81481481481481481481481481481481

hiervan samen het gemiddelde resultaat is =0,9000760291082871728033018355599)


Tekstvragen bij 18.2

1a de eerste mededeling over de vrouw is dat ze een Bataafse was. : Vaeleda Femina Batava fuit.

1a de tweede mededeling over de vrouw is dat zij thuis vaak alleen bleef zonder haar man.: Vaeleda domi sola relinquebatur.

1b de eerste mededeling over de man is dat hij vaak zeer bezet was met zaken.:Maritus negotiis valde occupatus ….

1b de tweede mededeling over de man is dat hij vaak afwezig vas van Vaeleda.: Maritus saepe aberat

2a De reactie van de zussen is: zij keken met veel bewondering rond in de villa.: multa admiratione circumspectaverunt.

2b het voorbeeld van “luxuriosa” dat in deze alinea wordt genoemd is: de badkamer. “balneolum”

3a Ganna noemt het leven van Vaeleda als volgt: zij Vaeleda, kan veel beschaafder leven dan Ganna en Albruna. … “vitam multo humaniorem agere potes quam nos.”

3b “In villa plena divitarum vitam multo humaniorem agere potes quam nos.”3c Albruna betwijfelt dat Vaeleda een gelukkig leven leidt. “Vere felix es?”

3d Albruna autem, soror maior, vix credere poterat iucundam vitam esse meliorem..”

4a geluk houdt in volgens Vaeleda dat: de echtgenoot haar goed verzorgt door haar niet vast te houden met enkel zwaar werk: Nullo gravi labore detineor,…

4b) geluk houdt in volgensdd Vaeleda dat: In een Bataafs gezin niets wordt besloten zonder, en voordat de Bataafse vrouwen hun mening geven. “Nihil decernitur antequam uxores opinionem suam dederunt.”

5a

De Handelswijze van de Romeinse man

De handelswijze van de Bataafse man

Hij verzorgt de vrouw goed

De vrouw van de Bataafse man moet werken

De echtgenote verricht geen enkel zwaar werk

De mening van de bataafse vrouw telt altijd mee bij alle beslissingen.

De Romeinse echtgenoot neemt alle zware plichten op zich.

De bataafse echtgenoot verzorgt zijn Bataafse vrouw.

De Romeinse Echtgenote moet haar echtgenoot gehoorzamen.

\

6.a de welstand “luxuria”6b de vrijheid “libertatem”

6c ik zou het welstandigere leven kiezen. Dan ben ik niet zwaar werk verplicht te doen. Maar ik moet altijd gehoorzamen aan mijn superieuren.


Hoofdstuk 19 Grammaticale Oefeningen Plus Opdracht 1

Wie?

QUIS

CUIUS

CUI

QUEM

QUO

QUI

QUORUM

QUIBUS

QUOS

QUIBUS

WAT?

QUID?

CUIUS?

CUI

QUID

QUO

QUAE

QUORUM

QUIBUS

QUAE

QUIBUS

WELKE MANNELIJK

WELKE VROUWELIJK

WELKE ONZIJDIG

QUI

QUAE

QUOD

CUIUS

CUIUS

CUIUS

CUI

CUI

CUI

QUEM

QUAM

QUOD

QUO

QUA

QUO

QUI

QUAE

QUAE

QUORUM

QUARUM

QUORUM

QUIBUS

QUIBUS

QUIBUS

QUOS

QUAS

QUAE

QUIBUS

QUIBUS

QUIBUS

WIE?

WAT?

QUIS

QUID

CUIUS

CUIUS

CUI

CUI

QUEM

QUID

QUO

QUO

QUI

QUAE

QUORUM

QUORUM

QUIBUS

QUIBUS

QUOS

QUAE

QUIBUS

QUIBUS

WELKE MAN.

WELKE VR.

WELKE ONZ.

QUI

QUAE

QUOD

CUIUS

CUIUS

CUIUS

CUI

CUI

CUI

QUEM

QUAM

QUOD

QUO

QUA

QUO

QUI

QUAE

QUAE

QUORUM

QUARUM

QUORUM

QUIBUS

QUIBUS

QUIBUS

QUOS

QUAS

QUAE

QUIBUS

QUIBUS

QUIBUS

Opdracht 1

1. Aan wie willen de soldaten de weg laten zien?

2.Welke slavin heeft mooi gezongen?

3. Wie was Quartus al lange tijd aan het verwachten?

4. Over welke gevaren heeft opa verteld?

5.Welk gevaar heb jij ontvlucht?

6.Van wie prijzen allen de kunsten?

7.Welke geschenken bevallen aan je het meest?

8. Voor welke gasten is het eten klaargemaakt door de meisjes?

9.Met wie worden op de plek de kledingstukken neergelegd?

10. Aan wie hebben de koopmannen het slechte wijn verkocht?

volgens mij 1 betwiste fout bij 9.

“Quo in loco”

ik zeg “met wie, op de plek?”

hij zegt “op welke plek”

zij ze allebei mogelijk goed?

Dan heb ik in een zin 2 woorden fout maximaal.

Dus minimaal een 9,5 (93 woorden goed van de 95 woorden) = 93/95 0,97894736842105263157894736842105

zinnen helemaal goed 9v.d. 10. (9/10=0,9)

0,9+ 0,97894736842105263157894736842105= ANS ANS/2=

= 0,93947368421052631578947368421053

opdracht 2

1.Quem canem cavere debetis?

2.quod oppidum a romanis diu oppugnatum est?

3.Vestes quae omnibus valde placebant?

4.Cuius imperatoris beneficia omnes cognoverunt?

5.Qui miles nos fortiter adiuvit?

6.A parentibus dona quae filiae traduntur?

7.Quarum ancillarum officium est hospites invitare?

8.Amicis quibus multas epistulas scribimus?

9.quae maria navibus parvis traiecistis?

10.Quibus cum equitibus iter longissimum fecisti?

0 fout een 10

10 zinnen van de 10 goed helemaal.

opdracht 3

1a Domini

1b ~De heren des huizes, welke rijk zijn,zij bezitten de vele slaven.

2a Cui domino

2b Voor welke heer des huizes werken die slaven zo aandachtig?

3a Opus Molestum

3B Een lastig werk, welke de centurio opgedragen heeft, voor ons is nodig het af te maken.

4a milites fideles

4b De Opperbevelhebber prijst zeer de trouwe soldaten, van welke de dapperheid het best was.

5a oppidum quo

5b DE vestingstad van de bataven van welke wij lezen,is drukbezocht.

6A quo oppido

6B In welke vestingstad hebben jullie geleefd?

7A Cuius Poetae

7B Van welke dichter bevallen de gedichten het meest aan jullie?

8A insula

8b Alle Bataven worden verdreven in een korte tijd van af de woonkazernes bij welke zij leven.

9a Quam causam

9B WEgens welke reden is het militair leven moeilijk?

10a Quae castra

10B WElke legerkampen hebben de vijanden veroverd?

2 woorden fout van de 122 woorden 0,98360655737704918032786885245902

18 van de 20 vragen goed 0,9

/gemiddelde is 0,94180327868852459016393442622951

/gemiddelde is 0,94180327868852459016393442622951

Opdracht 4

a

1.Vir

2. Viri

3.Viro

4. Virem

5. Viro

b

Je moet de persoonsvorm van est naar sunt, dus veranderen meervoud, en je moet van dignus dignati maken ook naar het meervoud.

1.Femina, quae semper tarda venit, laude digna non est.

2.Femina, cuius mandata nemo intelligit, , laude digna non est.

3. Femina, cui vinum plus placet quam officia, laude digna non est

4. Femina, quam discipuli timent, laude digna non est.

5. Femina, a qua opus didcipulorum numquam inspicitur, laude digna non est.

1. Feminae, quibus semper tardae veniunt, laude dignae non sunt.

2. Feminae, quarum mandata nemo intellegit, laude dignae non sunt.

3. Feminae, quibus vinim plus placet quam officia, laude dignae non sunt.

4. Feminae, quas discipuli timent, laude (dignatae?) non sunt.

5. Feminae, a quibus opus discipulorum numquam inspicitur, laede dignae non sunt.

2 fout


19.1 Het antwoord van Traianus

19.1 Het antwoord van Traianus

De Provincie van Bithynia werd gekweld met afwisselende moeilijkheden. Daarom had de Opperbevelhebber Traianus, welke orde op zaken te stellen wilde, besloten de goede gouverneur te sturen. Plinius, aan welke de Opperbevelhebber het plicht toevertrouwd had, was op weg gegaan naar de provincie samen met de echtgenote Calpurnia.

Hij heeft heel wat steden bezocht, welke hulp hadden gezocht in Bithynie. Hij heeft de Opperbevelhebber van sommige moeilijkheden af door de brieven heen geraadpleegd. Dat hij bij dergelijke zaken het hulp heeft genomen weigerde hij, behalve eerst dat hij het antwoord van Traianus had ontvangen. Eens had Plinius van Traianus de brief ontvangen, welke hij al lange tijd had verwacht.

Calpurnia: Van welke zaak heeft de brief af gedaan?

Plinius Van Nicaea af. Deze stad, welke ik zojuist heb gezien, heeft een theater, welke met het grootste deel is afgemaakt. Hij heeft al de grote voorraad van het geld opgeslokt. De burgers durven het niet af te maken. omdat de enorme scheuren bij de fundamenten waren verschenen. Dus op dit moment twijfelen de burgers verder te gaan.

Wat kunnen de burgers,door welke het geld bijeengebracht is, op dit moment doen?

Indien zij het gebouw kunnen stuffen en voltooien, kunnen zij het gehele theater bouwen.

Indien niet, is het beter om achter te laten of zelfs af te breken.

Welk plan heeft Traianus aan je gegeven?

Hij heeft geen enkele voorschriften gegeven. Zelfs ik, aan welke alle dingen toevertrouwd zijn, moet besluiten. Dus voor mij is het eerst nodig de architect te raadplegen, welke ervaren is van grote gebouwen.

Ik vind het leuk dat de Opperbevelhebber, van welke de mening veel waard is, vertrouwt op jou verstand. Traianus meent op zekere wijze met je het beste plan te kunnen nemen.

4 wooreden fout, van 266woorden= 0,98496240601503759398496240601504

2 zinnen fou gedeeltelijk. 21 zinnen helemaal goed van de 23=0,91304347826086956521739130434783

gemiddelde is =0,94900294213795357960117685518143


19.2 Trajanus in Dacië

De Daciers waren aan het wonen over de rivier de Donau, welke gedurende de jaren al heel wat Romeinse grenzen hebben hadden binnengevallen en de akkers hebben hadden geplunderd. Aan dit barbaars volk, welke met het rijk aan het schaden was, hebben de Romeinen besloten dat (daar)tegen oorlog gevoerd te hebben. Daarom heeft opperbevelhebber Trajanus, aan welke ook in de smaak aan het vallen was de goudmijnen in bezit te hebben gekregen, de oorlog voorbereid en ging met de vele legioenen naar de Dacische streken.

Al met de eerste oorlog werden de barbaren gedwongen dat zij zich over hadden gegeven. Want de Daciers, hoewel zij sterker(sterk) aan het verzetten waren, hebben zij niet gekund de vijanden afgeweerd te hebben en (zeer) velen werden gedood. Echter de Daciers spoedig, aan welke de Romeinen de grote nederlaag hadden gebracht, waren begonnen de overwinnaar en zijn gezag te hebben veracht. Na vier jaar hebben zij de Romeinen naar de nieuwe oorlog uitgedaagd.

Voor de tweede oorlog heeft Trajanus besloten dat hij de stad Sarmisegetusa had veroverd, welke de hoofdstad van de Dacische volken was. Opnieuw was aan het verschijnen dat de zege aan de Romeinen helemaal niet dichtbij was, en de Daciers waren begonnen van de redding te wanhopen. Sommige uit de aanvoerders van de Daciers waren al naar Trajanus aan het gaan en waren de vrede aan het vragen. Andere, welke niet aan het willen waren zich aan de vijanden over te hebben gegeven, gingen zelfs toen verder te hadden verzet geboden. Deze aanvoerders, de mannen van de grote dapperheid, zij hebben zelf met vuur de eigen mooiste stad verwoest. Vervolgens de bekers, welke zij met gif hadden gevuld, hebben zij opgedronken,en met deze wijze hebben zij zichzelf gedood.

Tenslotte Decebalus, de aanvoerder van alle Daciers, welke met de troepen in de bergen aan het proberen was weg gevlucht te hebben,werd omsingeld door de ruiters van de Romeinen.

De soldaten van de Dacier, welke de Romeinen hadden gepakt, zij werden gebracht in de legerkamp. Decebalus zelf hebben de Romeinen niet kunnen pakken, die had zich zelf gedood. Zijn hoofd werd afgehakt en werd naar binnen gebracht in het legerkamp, waar het getoond aan het worden was door de Romeinen. Toen pas werden alle Daciers tot vrede gebracht.

Zo heeft Trajanus de nieuwe provincie Dacie toegevoegd, met het Romeinse rijk.

13:43 t/m 15:23 = 100minuten bezig geweest met vertaling. 20 lange zinnen. 5 min per zin.

4 woorden fout.

2 zinnen 4 woorden fout. van totaal 381goed v. 385woorden. 0,98

18 zinnen van de 20 goed. 0,9

gemiddeld

0,94480519480519480519480519480519


Hoofdstuk 20 Participium

Opdracht 1 a) vertaling van de 3 zinnen

a) zin 1: De slaaf komt lachend het werkvertrek binnen.

a) zin 2: De heer des huizes zit in het werkvertrek, terwijl hij de brief schrijft aan de vriend.

a) zin 3: De slaaf begroet de heer des huizes, welke in de werkkamer aan het zitten is.

b) vertaal manier 1: het participium woordgroep als een vertalen. met =1. terwijl+deelwoord 2. als een deelwoord vertalen. 3. als een bijzin

Opdracht 2

a) de participiumwoordgroep van zin 1/10

1 Gladiatores (object) fortiter (bepaling) pugnantes (participium)

2 Discipulos (object) diligenter (bepaling) discentes (participium)

3 virum (object) de muro (bepaling) pendentem (part.)

4 Agricolae (object) carmina (bepaling.) canentes (part)

5 Matrona (obj) per domum (bepaling) ambulans (participium)

6 Subito(bepaling) militem(object) ex oppido (bepaling) discedentem (participium)

7 omnes (obj.) consistentes (participium) eius verba intente audiunt (bep)

8 socios (object) diu (bepaling) dormientes (participium)

9 Deos(bep.) orans (participium) femina (object)

10 virginem (object) atrium (bep.) intrantem (partiticipium)

1 Gladiatores

2 discipulos

3 virum

4 Agricolae

5 Matrona

6 militem

7 omnes

8 socios

9 femina

10virginem

1. De gladiatoren terwijl zij sterk vechten worden aangespoord door de toeschouwers.

2. De leraar prijst de leerlingen terwijl zij goed leren.

3. De slaaf probeert de man te redden terwijl hij van de muur af hangt.

4. DE boeren bebouwen de akkers terijl zij de liederen zingen

5. De vrouw des huizes vertrouwt verschillende opdrachten toe aan de slaven, terwijl zij door het huis loopt.

6. Wij zien plotseling de soldaat, terwijl hij uit de vestingstad weggaat.

7.Terwijl allen bij de moeder gaan staan, horen zij aandachtig haar woorden.

8.De slaaf (de soldaat) maakt de bongenoten wakker terwijl zij lange tijd aan het slapen zijn.

9. De vrouw vraagt het orakel, terwijl zij tot de goden aan het bidden is.

10. Moeder roept het meisje, terwijl het, het atrium binnengaat.


Opdracht 3

a)

1 Ancilla (obj) a matre (bep) vocata (ppp)

2 Militibus (object) murum (bepaling) custodientibus (participium)

3 Alexandrum ( object) cum omnibus copiis flumen (bepaling) traiecentem (part.)

4 viros (object) castra (bep.) oppugnantes (participium)

5 Romani (object) a Batavis (bepaling) territi (participium)

6 milites (object) in arce (bepaling) collocatos (ppp)

7 per silvas (bepaling) errans (ppa)

8 poetam (obj) carmen pulchrum (bepaling) recitantem (ppa)

9 urbem (obj) nuper (bep) expugnatam (ppp)

10 mandata (object) nondum (bepaling) finita (ppp)

b)

1 Ancilla

2 Militibus

3 Alexandrum

4 viros

5 Romani

6 milites

7 ego

8 poetam

9 urbem

10 mandata

c)

1 ppp

2 ppa

3 ppa

4 ppa

5 ppp

6 ppp

7 ppa

8 ppa

9 ppp

10 ppp

d)

1De slavin komt onmiddellijk aanrennen, nadat zij door moeder geroepen was.

2 Aan de soldaten is niet toegestaan dat zij slapen, terwijl zij de muur bewaken.

3 De Perzen hebben geprobeerd Alexander af te weren, terwijl hij met alle troepen de rivier over heeft overgestoken.

4 De echtgenotes van de Bataven waren met scherpe stem, de mannen aan het aanvuren, terwijl zij de legerkamp aan het veroveren waren.

5 De Romeinen vluchtten niet weg nadat zij door de Bataven bang gemaakt waren.

6 De Grieken joegen op de vlucht kort na de strijd, nadat de soldaten in de burcht waren opgesteld.

7 Terwijl ik door de bossen dwaalde, heb ik de enkele wonderlijke beesten gezien.

8 Niemand heeft de dichter gehoord terwijl hij het mooie gedicht heeft voorgedragen.

9 De overwinnaars hebben (zojuist) de stad verwoest, nadat zij veroverd was.

10 Op dit moment moeten wij deze opdrachten voltooien, nadat zij nog niet beëindigd zijn.

7 woorden fout van 140 woorden van totaal 10 zinnen totaal

7,25

Opdracht 4

1 Servus epistulam tenens, atrium intrat.

2 Pater amicum ad cenam invitantem, exspectat.

3 Germani Romanos se dedentes contemnunt.

4 Alexander milites ad flumen collocantes, conspexit.

5 Hostes agros delentes aufugerunt.

6 Hoispites ancillam carmen recitantem, audiunt.

7 Pueri in atrio ludenti, clamor matri non placet.

8 Matri in atrio sedenti, clamor puerorum non placet.

9 Cives urbis diu oppugnantis, Alexandro se dederunt.

10 Alexander hostibus cellerime currentibus, instat.

Opdracht 5

a)

1 vocatus

2 ducens

3 collocati

4 traicientem

5 pugnantes

6 turbatae

7 frequentes

b)

1 vocatus ppp

nominativus

mannelijk

enkelvoud

2 ducens ppa

nominativus

mannelijk

enkelvoud

3 collocati ppp

nominativus

mannelijk

meervoud

4 traicientem ppa

accusativus

mannelijk

enkelvoud

5 pugnantes ppa

accusativus

mannelijk

meervoud

6 turbatae ppp

nominativus

vrouwelijk

Meervoud (3fout)

7 frequentes ppa

accusativus

Mannelijk/vrouwelijk

meervoud

c)

1 Alexander a posteris “Magnus” vocatus

2 ducens quadragintia milia militum

3 Milites Persici ad flumen Granicum coillocati

4 Alexandrum flumen traicientem

5 Milites studio ingenti pugnantes

6 singulari victoria turbatae civitates

7 civitates frequentes Alexandro se dederunt

gemiddelde cijfer voor opdr. 1,2,3,4,5

0,93069306930693069306930693069307


20.1 Over de Gordiaanse knoop.

Alexander, de zoon van Philippus, was de koning van Macedonie, nadat hij door de nakomelingen “Groot” geroepen was. Nadat Philippus stierf, Alexander, een jongen van twintig jaren, volgde hij voor hem op. De nieuwe koning, nadat hij het koninkrijk in ontvangst nam, vergrootte hij het, in korte tijd.

Want hij bracht de oorlog binnen aan de Perzen, van welke Darius de koning was geweest. Alexander daagde deze koning uit, aan welke het grote rijk, in bezit aan het houden was.

Terwijl hij veertig duizend soldaten leidde, ging hij naar de grenzen van de Perzen. De koning Darius stelde tegen hem op meer dan honderd duizend van soldaten. Nadat de Perzische soldaten bij de rivier de Granicus opgesteld waren, waren zij aan het proberen af te weren, maar tevergeefs, de Alexander, terwijl hij de rivier aan het oversteken was. Terwijl de soldaten van Alexander met een enorm ijver aan het vechten waren, joegen ze op de vlucht vluchtten de Perzische vijanden kort na de strijd. Nadat de steden van deze regionen in verwarring gebracht waren met een uitzonderlijke overwinning, terwijl zij druk bezocht waren gaven zij zich over aan Alexander.

Terwijl Alexander verder ging in de meer naar binnen gelegen regionen, kwam hij aan bij de stad Gordium. Hij beklom de burcht, en hij ging naar de tempel van Iuppiter, waar hij de oude wagen aankeek. De knopen, met welke de juk met de wagen verbonden was geweest, waren zeer wonderlijk. Nadat de burgers ondervraagd waren, zij verzekerden dat dit het orakel van de wagen is: “Hij zal zich meester maken van Azië, welke de verbinding kan losmaken.”

Alexander ging onmiddellijk naar de wagen, terwijl hij verlangde de knopen los te maken. Nadat zij ongerust gemaakt waren door de brutaliteit van de koning, verzamelden zich rondom hem veel soldaten.

Die terwijl hij lang de verstrengeling van alle kanten bekeek was hij tevergeefs aan het proberen de knopen los te maken, maar hij wilde niet ophouden. Eindelijk riep hij uit:”Niets staat vast over de manier van losmaken!” Hij pakte het zwaard en brak de knoop. Juppiter terwijl hij donderde en terwijl hij bliksemde, hij toonde aan met de nacht, dat Alexander het orakel had vervuld.

1 woord fout van de 362

361 goed van de 362 = 361/362 = 0,99723756906077348066298342541436

20 zinnen van de 21 goed =20/21=

gemiddelde = 0,97480926072086293080768218889766


20.2 Over het huwelijk van Alexander De Grote

Alexander de Grote, nadat hij het Azië aan zich onderwierp, was hij aan het haasten dat hij het overige rijk van de Persen klaarmaakte. Niet, aan het geest, en ook niet de werken van het lichaam, waren hem aan het kwellen. Geen enkel rivier was hem aan het belemmeren, geen enkel berg was hem aan het vasthouden.

Hij streed, tweemaal met Darius, met de koning van de Persen, tweemaal ging hij een winnaar uit het gevecht. Dagen en nachten was hij vervolgens op de hielen aan het zitten, voor Darius terwijl hij aan het vluchten was. Zodra hij hoorde dat, Darius door een onderbevelhebber gedood was, noemde hij zich zelf de koning van alle Persen.

De Koning Alexander kwam altijd aan bij de streek, aan welke de naam Bactria was, terwijl hij aan het vergroten was. Oxyartes, de gouverneur van de provincie, vertouwde zich toe voor de macht voor Alexander en hij stelde een diner met het vorstelijk luxe op, met welke hij de koning aan het ontvangen was. Nadat dertig aanzienlijke jonge vrouwen binnengeleid bij het diner waren, gingen zij door de zaal heen voort. Nadat de gasten aangeraakt waren met de schoonheid van de jonge vrouwen zwegen zij. Tussen de meisjes was de dochter van de gouverneur, Roxana. Vooral zij draaide ieder de ogen in zich, het meest van Alexander. Nadat hij met liefde aangevuurd was, vroeg de koning: “Wie is die meisje?” “Van wie is de dochter?” Blij zei Oxyartes dat Roxana de zijne dochter was. En Alexander zei: “ Nadat ik genomen ben met de schoonheid van het lichaam wens ik ook de geest te leren kennen. Dus Oxyartes riep de dochter naar zich toe.

Later vroeg Alexander de Roxane naar het huwelijk. Hij zei “De huwelijken tussen Perzen en Macedoniers hebben zeer een betrekking op het welzijn van de Koning het koninkrijk.” Met deze wijze kunnen wij wegnemen en de schaamte voor de volken nadat zij overwonnen zijn en de brutaliteit voor de overwinnaars.” De koning beviel de slaven het brood aan te dragen. Met de gewoonte nadat het doorgesneden was met een Macedonisch zwaard aten Alexander en Roxane het brood op. Zo verbond de koning van ieder wereld de dochter van een barbaar met zich in het huwelijk.

1 fout

380 woorden goed van 381 =0,99737532808398950131233595800525

24 zinnen helemaal goed van 25 zinnen, 24/25 =0,96

samen delen door twee = 0,97868766404199475065616797900262

Opdracht 1

succedam

succed

a

m

Ik zal opvolgen

obtinebitis

obtine

b

i

tis

Jullie zullen in bezit krijgen

fugabitur

fuga

b

i

tur

Hij zal op de vlucht worden gejaagd

iterrogaverimus

interrogav

eri

mus

Wij zullen hebben ondervraagd

desistemus

desist

e

mus

Wij zullen ophouden

demonstraverint

demonstrav

eri

Nt

Zij zullen hebben laten zien

contemneris

contemn

eri

S

Jij zal hebben geminacht

desperavero

desperav

er

O

Ik zal hebben gewanhoopt

destruxeritis

destrux

eri

Tis

Jullie zullen hebben verwoest

Vexati erunt

Vexati

eru

Nt

Zij zullen gekweld zijn

1fout van 10

Opdracht 2

a)

habebit

Habuerit

desperabimus

Desperaverimus

curaberis

Curatus eris

vexabimini

Vexati eritis

cernetur

Cretus erit

recusabo

Recusivero

rumpet

Ruperit

reddam

Reddidero

perimemini

Periti eritis

parebis

Pepereris

2 fout van 10

b)

administram

habemus

Solicitaberis

sperabitis

construberis

contemnent

Collocabit

creabor

statuebuntur

sternetur

4fout van 10

Opdracht 3

Regel

futurum

Futurum exactum

verklaring

R1

continget

Contingerit

R2

creabit

Creaverit

Regel 3

tractaberis

Tracta eris

Regel 4

debebo

Debevero

Regel 4

ero

Futurus ero

Regel 6

opportet

Opportaverit

Regel 6

custodies

Custodiveris

Regel 7

punieris

Punitus eris

extinguetur

Extinctus erit

Regel 8

docebunt

Doceverint

Regel 9

eris

Regel 9

pepererint

Perirent

Regel 10

superabunt

Superaverint

Regel 11

habitabo

Habitavero

Regel 12

licebitne

Liceveritne

Regel 12

dormiam

Dormivero

Regel 13

vives

Viveris

Regel 14

habebis

Habueris

Regel 14

vivebis

Vixeris

Regel 15

redibis

Reieris

Regel 16

fuero

Futurus ero

Regel 16

ero

Futura ero

Opdracht 4

praesens

imperfectum

futurum

perfectum

Plusquam perf

Futurum exactum

impedio

impediebam

impediam

impedivi

impediveram

impedivero

creamus

creabamus

creabimus

creavimus

creaveramus

Creaverimus

punitis

puniebatis

punietis

punivistis

puniveratis

Puniveritis

appareo

apparebam

apparebo

apperui

apperuiveram

Apperuivero

superatur

superabatur

superabitur

Superatus est

Superatus erat

Superatus erit

committunt

committebant

committent

comisivunt

commiserant

commiserint

cogemur

cogebamur

cogebimur

Coacti sumus

Coacti eramus

Coacti erimus

extinguitis

extinguebatis

extinguebitis

Extinctivistis

Extinctiveratis

extinctiveritis

vincitur

vinciebatur

vincietur

Victus est

Victus erat

Victus erit

augentur

augebantur

augebuntur

Aucti sunt

Aucti erant

Aucti erint

totaal 38 van 60 = 0,63333333333333333333333333333333

=

Opdracht 5

parcebamus

3e 1e

Mv

Imperfectum: wij spaarden, wij waren aan het sparen

rettulistis

2e

Mv

Perfectum :Jullie brachten terug

parit

3e

Ev

Praesens: hij brengt voor, hij verwerft

parebo

1e

Ev

Futurum: hij zal verwerven, hij zal voortbrengen

rumpitur

3e

Ev

Perfectum passief:

Hij werd gebroken

Tacti sumus

1e

Mv

Perfectum Passief:

Wij zijn aangeraakt

Wij worden aangeraakt

perrexeras

2e

Ev

Plusquamperfectum:

Jij had voortgegaan

subiiisti

2e

Ev

Perfectum:

Jij nam op je

Jij hebt op je genomen

vexabimur

1e

Mv

Futurum Passief:

Wij zullen gekweld worden

iuvabamini

2e

Mv

Futurum passief:

Jullie zullen worden geholpen

(jullie werden geholpen)

3 fout = 7

gezamenlijk cijfergemiddelde voor opdrachten 1, 2a, 2b, 4 en 5 = (9+8+6+6,333+7)/50=

= 0,72666 procent van 0,0 tot 1,0


21.1 Over de Vestaalse Maagden

Hoor mijn dochter. Voor je,voor een meisje van acht jaren, zal spoedig de allergrootste eer ten deel vallen.De opperpriester zal je kiezen tot de vestaalse maagd… Vanaf die tijd, zoals allen de Vestaalse Maagden, zal jij behandeld worden met buitengewone eerbied door de Romeinse burgers.

Wat zal ik moeten doen, wanneer ik een Vestaalse Maagd zal zijn?

De Vestaalse Maagden zijn, de priesteressen van de Vestaalse godinnen. Het behoort dat zij het eeuwige vuur bewaken. En jij zal het heilige vuur bewaken. Volg deze plicht op met de hoogste zorgvuldigheid!

Jij zal echter woest gestraft worden, indien (ooit) met jouw schuld het vuur zal zijn gedoofd. Maar niet vrezen:

De ervaren Vestaalse Maagden zullen je met alles onderwijzen. Jij zal het juweel zijn van onze familie. Zelfs de broeders, indien zij de ereambten zullen hebben voortgebracht, zullen niet je roem overtreffen.

De Vestaalse Maagden wonen dicht bij het Forum Romanum. Waar zal ik wonen? Zal het aan mij toegestaan zijn elke dag terugtegaan naar het huis? Zal ik niet thuis slapen?

Jij zal leven bij de Vestaalse Maagden. Jij zal de Opperpriester voor vader en, de Opperpriesteres voor moeder hebben. Wanneer jij door de dertig jaren heen het ingetogen leven zal hebben geleefd, zal jij naar huis teruggaan.

Gedurende de dertig jaren? Wanneer ik zo lang een Vestaalse maagd zal worden (zijn) geweest, zal ik een oude vrouw zijn!.

Zij zullen worden gegeven, aan je, met opvallende voorrechten. Voor enkele Vestaalse Maagden is het toegestaan overdag met een wagen door de stad te gaan. Misschien zal jij eens de opperpriesteres van Vesta zijn. Als jij deze waardigheid zal hebben vekregen, zal jij tussen de schouwspelen naast de keizer zitten.

Dit bevalt aan me. Want de keizer heeft in de Amphitheater altijd de aller beste zitplaats in bezit. Voor het overige maakt mij het Vestaalse Maagden leven bang. Ik smeek je: sta aan mij toe het gewone leven te doen.

Ik weiger. Ik (zal) je overhandigen) overhandig je aan de Opperpriesterssen van de Vestaalse Maagden. Het besluit staat vast en hij zal niet worden veranderd met smeekbedes. Vandaag vind je het erg, jij vind mij zelfs de vreede. Echter later betuig je aan me dank, met je geluk zal je op betere wijze hebben begrepen.

(score: 6 woorden fout, 28 zinnen helemaal correct, van de in totaal 34 zinnen: 28z./34z.=0,82352941176470588235294117647059% helemaal correcte zinnen.

score van woorden: 340 woorden goed vertaald / van 346 totaal woorden =0,98265895953757225433526011560694

(score woorden + score zinnen) en dan gedeeld door 2 = 0,9030941856511361271676


21.2 Rhea Silvia

Rhea Silvia, de moeder van Romulus en Remus, welke later de stad hebben gesticht, was de dochter van koning Numitor. Amulius, de oom van Rhea, had de broer Numitor beroofd van het koningschap. Tegelijkertijd had hij Rhea gedwongen, de Vestaalse toga, te hebben aan getrokken, omdat hij het dergelijke voor zich dacht:

“ Als Rhea Silvia de zoons zal hebben voortgebracht, dan zullen deze de macht voor mij wegnemen. Maar als ik Rhea de Vestaalse Maagd zal hebben gemaakt, dan zal zij de zoons nooit verwerven.”

Omdat hij toch vreesde, heeft hij dit niet kunnen vermijden.

Op een dag schepte Rhea triest het water bij een Rivier.

“Als Amulius niet verjaagd zal zijn,” heeft zij aan zich gezegd, “dan zullen ik en vader Numitor nooit het gelukkige leven doen. Wanneer zal Amulius worden tegengehouden? Wie zal ons redden? Hoe zullen wij worden bevrijd van de wrede koning?

Plotseling ging Mars, de god van de oorlog, staan voor haar ogen, welke dit heeft gezegd:

“O mooie Rhea, vrees niet. Vertrouw aan mij: ik zal niet aan je schaden. Ik zal je integendeel helpen. Want als je met mij zal hebben gelegen, dan zal je spoedig de sterke tweeling verwerven. Wanneer deze jongens jonge mannen zullen zijn, dan zullen zij de schanddaden de valse(van de valse koning) van de koning straffen. Amulius zal met de dood gestraft worden en het koningschap van (aan) jou vader hij (het) zal worden teruggegeven.

Wie zal zich aan de god verzetten? Rhea heeft zich niet geweigerd voor Mars. Zij heeft gehoorzaamd met een goddelijk verlangen, en heeft Romulus en Remus verworven.

Nadat dit aan Amulius gemeld werd, die heeft dan besloten de moeder te hebben gestraft, en de kinderen te hebben gedood. Hij heeft de dienaars het bevel gegeven, de geboeide Rhea te hebben gestuurd in de gevangenis, en de tweeling te hebben laten verdrinken in de Rivier de Tiber. Nadat de dienaars de kinderen van de moeder hebben weggenomen, hebben zij deze in het water neergezet. Toch omdat Amulius dit had gehoopt, is het niet bereikt. Want alle dingen welken Mars had gezworen, zij waren later gebeurd.

((90min lang vertaald.) nog na te kijken)

3 woorden fout :

: van de valse koning

: aan jou vader

: het (koningschap)

24 zinnen helemaal goed van de 26 zinnen: 24/26 =0,9230769230769231 ANS 1

3 woorden fout van de: 203 Latijnse woorden: 200/203 =0,9852216748768473 ANS 2

(ANS1+ANS2) delen door 2 = 0,9541492989768852 % score
Les 22 Medicus Grammatica (opdracht 1, tot en met, opdracht 5)

Opdracht 1

Vertaling van de volgende zinnen:

1 De slaaf zegt, dat de slavinnen de maaltijd klaarmaken.

2 De slaaf heeft gezegd, dat de slavinnen de maaltijd hebben klaargemaakt.

3 De slaaf zegt dat het eten wordt klaargemaakt.

4 De slaaf heeft gezegd dat het eten klaar werd gemaakt.

5 De slaaf zegt, dat de slavinnen de maaltijd, klaarmaakten.

6 De slaaf heeft gezegd, dat de slavinnen de maaltijd, hadden klaargemaakt.

7 De slaaf zegt, dat de maaltijd klaar, was.

8 De slaaf heeft gezegd, dat de maaltijd klaar, was geweest.

9 De slaaf zegt, dat de slavinnen de maaltijd zullen voorbereiden.

10 De slaaf heeft gezegd, dat de slavinnen de maaltijd voorbereidden.

11 De slaaf zegt, dat de maaltijd klaargemaakt zal zijn.

12 De slaaf heeft gezegd, dat de maaltijd klaargemaakt was.

Opdracht 2

1. fugare:

praesensstam= fuga

perfectumstam= fugav

p.p.p= fugatus

de 6 infinitiven:

inf. prasens actief = fugare; inf.praesens passief= fugari

inf. perfectum actief= fugavisseinf. pefectum passief= fugatus esse

inf. futurum actief= fugaturus esse inf.futurum passief= fugatum iri

2. punire; presensstam =puni- perfectumstam= puniv- p.p.p= punitus

de 6 infinitiven:

inf. perfectum actief= punivisse

inf. futurum actief= puniturus esse

inf.praesens passief= puniri

inf. pefectum passief= punitus esse

inf.futurum passief= punitum iri

inf. prasens actief = punire

3. augere; praesensstam = auge- Perfectumstam= aux- P.P.P.= auctus

de 6 infinitiven:

inf. perfectum actief= auxisse

inf. futurum actief= aucturus esse

inf.praesens passief= augeri

inf. pefectum passief= auctus esse

inf.futurum passief= auctum iri

inf. prasens actief = augere

4 committere. praesensstam= committe- perfectumstam=commis- p.p.p.= commissus

de 6 infinitiven:

inf. perfectum actief= commississe commisse

inf. futurum actief= committurus esse commissus esse

inf.praesens passief= committeri commissi

inf. pefectum passief= commissus esse

inf.futurum passief= committum iri commissum iri

inf. prasens actief = committere

5 contemnere; praesensstam contemne- Perfectumstam contemps- P.P.P.= contemptus

de 6 infinitiven:

inf. perfectum actief= contempsisse

inf. futurum actief= contempturus esse

inf.praesens passief= contemneri contemni

inf. pefectum passief= contemptus esse

inf.futurum passief= conteptum iri

inf. prasens actief = contemnere

Opodracht 3 Vertaling van de 10 zinnen

1. De naasten hopen dat de Vader Celsus gezond zal zijn.

2. Wij wisten goed dat de opa met scherpe pijnen gekweld werd.

3. Alle leerlingen hebben leren kennen dat Romulus en Remus de Rome hadden gesticht.

4. Het is van belang dat onze vrienden snel worden ontboden.

5. Marcus heeft allen naasten verzekerd, dat zij ontboden waren geweest.

6. Moeder heeft beloofd dat zij zich met ons altijd geholpen is.

7. Het stond vast dat de slavinnen de opdrachten zo snel mogelijk gedaan krijgen.

8. Jullie begrijpen toch wel dat voor deze schanddaden mij hevig schokten?

9. Ik beschouwde dat de zieke jongen met deze manier gezond gemaakt kon worden

10. De leraren hebben gezegd dat zij met zich de leerlingen gestraft hadden.

Opdracht 4.

1. Scis illum ex arbore caduisse.

2. Constat avum a matre bene curari.

3. Intellego vos domi manere malle.

4. Perspicis morbus periculosus te imminere.

5. Celsus narrat honorem maximum amico contigisse.

6. Pater respondet Pueros litteras Graecas scire.

7. Scitis nos hoc graviter ferre.

8. Credis has gentos oppidum nostrum oppugnavisse.

9. Gaudemus illud opum perfectus esse.

10. Confirmas: hic vir hunc virem dominum crudelis semper fuisse.

10 antwoorden mogelijkheden fout van 67 antwoorden mogelijkheden =

= 57 mogelijkheden, helemaal goed, van de 67 mogelijkheden.

57/67 = 0,8507462686567164

22.1 Uit de aantekeningen van dokter Celsus

Mijn vriend M. Claudius stierf vandaag na een zware ziekte. Ik kon hem niet gezond hebben gemaakt.

Zijn naasten hadden me ontboden, omdat Marcus had gezegd dat scherpe pijnen de borst hadden gekweld. Het stond al vast dat zijn gezondheid zwak was, maar Marcus wist niet dat boven hem de gevaarlijke ziekte uitstak. Nadat ik naar mijn vriend ging, zag ik dat (onmiddellijk)hij het aller minst gezond was. “Zijn de pijnen scherp?” vroeg ik. Echter nadat hij me zag, antwoordde die niet, maar zoveel als hij had gekund, nu eens hoestte hij dan weer kreunde hij.

Ik begon hem te hebben bekeken. De kleinzonen van Marcus, welke me ongerust zagen, vroegen angstig: “Kan toch wel onze opa gezond gemaakt worden?” Ik antwoordde bedroefd dat de aller zwaarste ziekte uitgebroken was. Ik hoopte dat ik de pijnen kon verlichten, maar ik voegde toe dat ik de dood verwachtte, en dat, ik me niet ooit had vergist.

Toen stuurde Marcus de naasten weg. Hij verzekerde dat hij voor niemand lastig zal zijn en dat het vergif voor het medicijn zal zijn genomen. “De pijn zal worden vergroot,” zei hij met een schor stem, “als ik zal hebben gezien dat de naasten bedroefd (zullen)zijn.”

Nadat ik zwaar geschokt was geweest, bevestigde ik, dat het met mij, niet toegestaan kon zijn. “ De eed verbiedt me aan de zieken het dodelijk vergif te geven.”

Toen zei Marcus met de uiterste krachten dit:

“O Celsus, oude vriend, jij weet goed dat ik al de drie en zeventig jaren gezond en gelukkig heb geleefd.

Niemand stond ik toe mijn gezondheid te hebben genezen behalve me zelf. Nu mij, voor het eerst na zoveel jaren dat ik zo ziek ben, verbied jij de zorg aan mij van mij zelf? Jij was altijd een vriend, nooit mijn dokter. Ik hoop dat je nu ook mijn vriend zal zijn.” Deze woorden overtuigden mij. Ik stond toe dat Marcus het vergif nam en wat later (zijn) waren de naasten ontboden geweest, welke om hem huilden terwijl hij stierf.

Totaal 214 Latijnse text woorden - 3 woorden fout. (211/214=0,98%)

ANS . 10=9,85


22.2 Over de Chirurg

Aulus Cornelius Celsus, had gezegd, dat hij een betoog zal houden over de chirurg. De massa, welke zich rondom hem had verzameld, was talrijk van studenten. Want allen, waren aan het weten dat Celsus het meest ervaren was van de geneeskunde, en zij waren aan het hopen dat zij de nuttige adviezen zullen ontvangen.

"Het is van belang of, dat de chirurg, de jonge man is, of op zekekere wijze niet te oud is" begon Celsus. Want het behoort dat, de de hand en de rechter en de linker altijd vast zijn en nooit trillen. Bovendien moet de chirurg de meest scherpe ogen hebben, want er is vooral standvastigheid van de geest nodig.

Een uit de studenten vroeg aan Celsus terwijl hij met een woord had onderbroken. "Zullen toch wel voor de chirug de standvastigheid meer dan het medelijden voordelig zijn geweest.?"

"Ik beschouw het medelijden, als de dapperheid." antwoorde Celsus."teveel van het medelijden schaadt echter. Als echter de chirurg met zieke geschreeuwen in verwarrig gebracht zal worden, of hij had meer van de situatie gewenst, zal hij zich haasten, of hij zal snijden minder,dan het nodig is. Ik geloof dus dat de standvastigheid het meest het goed is geloof ik bij een chirurg."

"Is het toch wel niet beter de ziekte met geneesmiddelen te verzorgen dan met de hand?"vroeg een ander. Sommige ziektes kunnen niet worden verzorgd alleen met geneesmiddelen." antwoordde Celsus; Hij gaf een voorbeeld. Hij vertelde dat hij bij de jonge man ontboden was geweest. Deze was uit de boom gevallen geweest, dat een been gebroken was geweest, voegde hij toe.

"Met druppels papaversap verdoofde ik de jonge man. Vervolgens bekeek ik het been. Het gebroken been had niet kunnen blijven op de plaats, en daarom rekte ik het been uit, ik doorzag onmiddellijk, dat te hebben moeten doen. Zodra ik het been een beetje langer maakte, zoals het van nature was geweest, deed ik het bot met moeite in de plaats. Ik was aan het weten dat dan de pijn snel minder zal zijn, en ik heb het bevel gegeven, dat ik de been met wijn en olie insmeerde. Tenslotte wikkelde ik het been in met veel verbanden. Ik verzeker dat de jonge man na twee maanden te hebben gewandeld."

17 zinnen helemaal goed van / 25 zinnen totaal. 0,68

213 woorden = 12 woorden fout = 0,93896713615023474178403755868545

8? 6?

23.1 Grammatica Opdrachten

Grammatica toets

Opdracht 1

Text 23.1 Alle passieve persoonsvormen met een aanduiding van de betekenis, passief, reflexief of actief in betekenis.

1 ortus est: actieve betekenis

2 congregati sunt: reflexief

3 complexus est: actieve betekenis

4 obliviscar: actieve betekenis

5 Instructa est: passief

6 profecti sunt: actief, reflexief

7 elata est: passief

8 perventum est: passief

9 extructus erat: passief

10 impositus est: passief

11 spargebantur: passief

12 progressus est: actief

13 locutus est: actief

14 erat: passief

15 operiti sunt: actief

16 reditum est: reflexief

17 solus est: reflexief

18 vertitur: reflexief

19 terretur: reflexief

20 moveri: passief

21 reverteris:actief

22 oblitus es: actief

23 conatur: actief

Opdracht 2

1 dimmituntur: zij worden worden weggestuurd, passieve betekenis

2 arcessemini: jullie worden ontboden: passieve betekenis

3 proficiscor: Ik vertrek: actieve betekenis

4 vertitur: hij draait zich om: reflexieve betekenis

5 liberati sumus: wij zijn bevrijd, passieve betekenis

6 opperti sumus: wij wachtten af, actieve betekenis

7 vinciris: jij wordt geboeid: passieve betekenis

8 secutus es: jij volgde, actieve betekenis

9 comlexi eratis: jullie hadden omhelsd, actieve betekenis

10 lavamur: wij worden gewassen, passieve betekenis

Opdracht 3

1. De jonge mannen vertrokken nadat zij de moeder omhelsden.

2. Nadat de vrienden bijeengeroepen waren geweest, kwamen zij zo snel mogelijk aan.

3. Alexander begon het gevecht, nadat hij de geschikte tijd had afgewacht

4. Het was moeilijk de brede rivier over te steken: bij de diepe oever is met moeite aangekomen.

5. Wij zijn blij nadat wij ongedeerd de hoge oever hebben bereikt.

6. De leraar strafte streng de leerling nadat de opdrachten vergeten waren.

7. Nadat de soldaten de rivier hadden gevolgd kwamen zij aan bij de zee.

8. Nadat de soldaten overwonnen waren geweest zijn zij gedwongen in de arena te vechten.

9. Nadat de zanger begon te zingen is hij aandachtig gehoord door allen.

10. Terwijl de jongens de straf vreesden, durfden zij niet naar huis terug te keren.

Ongeveer 39 goed van de 43 = 0,90 % goed

De jonge mannen vertrokken nadat zij de moeder hadden omhelsd.

Het was moeilijk geweest de brede rivier over te steken, bij de andere oever is men met moeite aangekomen.

De leraar strafte streng de leerling, nadat hij de opdrachten vergeten had.

Nadat de zanger, was begonnen geweest, te hebben gezongen, is hij aandachtig gehoord door allen.

Nadat de jongens de straf hadden gevreesd, waren zij niet aan het durven, naar huis terug te hebben gekeerd.


Via Nova 23.1 Een verguld schoentje

Cornelius zit in het werkvertrek terwijl hij verdriet heeft. Het is de achtste dag na de dood van de echtgenote. Vandaag heeft Cornelius met de verwanten haar begraven. Nadat de zon opgekomen was, werden allen verzameld. Cornelius omhelsde de echtgenote. “Ik zal je nooit vergeten,” verzekerde hij. De stoet van mannen, van vrouwen, van kinderen werd opgesteld. Spoedig vertrokken allen met groot geklaag. De echtgenote, is met dit manier, met de laatste reis van huis naar buiten gedragen.

Wat later is men aangekomen bij de crematieplaats. Daar was een brandstapel opgebouwd, op welke een lijkbaar op geplaatst werd. Door het lijk heen werden reukwaren en bloemen gestrooid. Dan had Cornelius naar voren gestapt en hij zei: “De kledingstukken, de juwelen, allen de dierbare bezittingen voor je plaats ik op de brandstapel. Zo zal voor je niets ontbreken na de dood.”

Nadat hij dit had gezegd, stak hij de brandstapel met een fakkel aan. Zoals de gewoonte was wachtten alle het einde van het vuur. Tenslotte is men naar huis teruggegaan.

Eindelijk is Cornelius alleen; Hij denkt na over de dag nadat hij is voorbijgegaan. Het huis is stil. Plotseling echter hoort hij het geluid van de stappen. Langzaam draaide hij zich om. Hij werd bang gemaakt. Hij ziet dat iets in beweging wordt gebracht bij de duisternis. Dan onderscheidt hij het beeld van de echtgenote. “Dierbare, zal jij naar ons terugkeren…?” begint Cornelius, maar die roept zeer boos uit: ‘Jij was altijd weliswaar nonchalant, maar vandaag wel het meeste. Jij vergat een van beide vergulde schoentjes! Ik vond haar niet tussen de assen.”

Vervolgens verdwijnt zij.

Cornelius probeert overal het schoentje te vinden, welke hij tenslotte vindt onder de kist. De volgende dag verbrandt hij het ook terwijl hij zegt: “Haast je, schoentje tot mijn ongeduldige echtgenote. Zo zal eindelijk voor die de aangename rust ten deel vallen.”

3 woorden fout van 193 woorden totaal = 190/193= 0,98% goed van allen de woorden.

34 zinnen zonder fout van 37 zinnen totaal=34/37= 0,91% (dan samen (0,98+0,91)/2= gemiddeld

0,94


23.2 Orpheus en Charon

Orpheus, die grote zanger, van welke de faam door de hele wereld heen het aller beroemdste was, wilde al niets behalve te sterven. Want zijn echtgenote Euridice nadat zij door de slang gebeten was geweest was zij onmiddellijk gestorven.

“Met welke manier kan ik zonder Euridice leven?” was Orpheus aan het klagen.

Hij besloot tenslotte haar niet in de dood op te volgen, maar haar weg te brengen uit het koninkrijk van de god van de onderwereld(Pluto).

“Als mijn vaardigheid niet alleen maar de mensen, maar ook de dieren en de bomen en de rotsblokken zelf in beveging kan brengen,” zei hij, “ zal het misschien en de goden van de onderwereld overtuigen.”

Terwijl hij in de aarde afdaalde begon de reis bij de rivier de Styx, welke de Tartarum omgeeft.

Dicht bij de rivier zag hij de aller oudste oude man nadat hij bij het bootje aan het staan was. Deze oude man, welke het trieste gezicht aan het hebben was en de vuile baard aan het dragen was, was Charon geweest. Hij was aan het wachten, op de mensen welke pas geleden stierven, welke hij gewend was door te hebben gebracht over de Styx.

Zodra hij de levende man zag, vroeg hij aan Orpheus:”Welke noodzaak leidde je hierheen?”

Die antwoordde dat hij de dode echtgenote zocht. Toen sprak Charon met het dergelijke ”Nooit is door me een levend man over de rivier heen gebracht. De God van de onderwereld (Pluto) heeft het me zelf verboden. Slechts een man, met de naam Hercules, heeft levend de andere oever bereikt, omdat hij de kracht had gebruikt.”

Orpheus zei echter aan de oude man: “Vrees niet , o oude man. Deze lier zal je overtuigen. Ik beloof het aan je: Als je mijn lied zal hebben gehoord, zal je op zekere wijze vergeten hebben van de opdrachten van de god van de onderwereld(Pluto).”Toen begon hij te zingen. Charon, welke voor geen enkelen smeekbedes ooit wordt bewogen, is toen zeer bewogen met het lied van de zanger. Hoewel het bootje kraakte met het gewicht van de levende man, het bracht Orpheus over de Styx.

(3xPluto verzuimd i.p.v. God van de onderwereld.)

(3x een naam niet genoemd? woorden fout?)

201/204=0,9852=Ans1

20/23zinnen helemaal goed=0,86=Ans2

Samen (Ans1+Ans2)/2=0,9226


24 Grammatica

Opdracht 1

1a Signo dato

1b ppp

1c Nadat het teken was gegeven zijn de soldaten vertrokken.

2a Sole orto

2b p.p.p.

2c Nadat de zon opgekomen was, kwamen allen bijeen.

3a Hospitibus domum intrantibus, cena nondum parata

3b p.p.a, p.p.p.

3c Toen de gasten het huis al binnenkawamen, was, toen de maaltijd, nog niet klaar.

4a Patre locuto

4b p.p.p

4c Nadat vader had gesproken, zwegen allen.

5a Opere perfecto

5b p.p.p.

5c Toen het werk voltooid was, gingen allen terug naar het huis.

6a Gladiatoribus adhuc pugnantibus

6b p.p.a.

6c Toen de gladiatoren nog aan het vechten waren, waren allen de toeschouwers al aan het weggaan.

7a Discipulis parum discentibus

7b p.p.a

7c Toen de leerlingen te weinig aan het leren waren, was de leraar niet tevreden.

8a Uxore mortua

8b p.p.p.

8c Toen de echtgenote dood was, had de echtgenoot zeer pijn.

9a Ancillis in atrio laborantibus

9b p.p.a.

9c Terwijl de slavinnen in het atrium werken, wandelt de vrouw des huizes met haar vriendin in de tuin.

10a Doloribus crescentibus

10b p.p.a

10c Toen de pijnen groeiden, meende de oude man dat hij zal sterven.

0 fout


Opdracht 2

Duo plaustra onere gravi onusta

Mulis clivum ascendentibus

Plaustro descendente secundi plaustri

Mulionibus e medio egressis

Plaustra nullo impediente

4 goed 1 erbij fout

Opdracht 3

1. Toen geen enkel aan het helpen was, is het werk door me zelf voltooid.

2. Toen geen enkel aan het helpen was, overhandigde de soldaat zich aan de vijanden.

3. Terwijl geen enkel hielp, maakten de jongens toch de opdrachten af.

4. Toen geen enkel hielp, is door de oude man, het woeste dier onderdrukt.

Opdracht 4

1a) cenam parante b)ablativus absolutus

c) Terwijl de slavin de maaltijd voorbereidde, speelden de jongens in de tuin.

2a) in atrio laborantes b) participiumwoordgroep

c) Moeder riep de slavinnen, terwijl ze in het atrium werkten.

3a) locuti b) participiumwoordgroep

c) Nadat deze woorden gesproken waren, gingen de bodes weg.

4a) graviter vulnerati b) participiumwoordgroep

c) Nadat de soldaten zwaar verwond waren, vielen ze neer.

5a) graviter vulnerato b) ablativus absolutus

c) Nadat de aanvoerder zwaar verwond was, vluchtten veel soldaten uit het gevecht.

6a) a grammatico narratae b) participiumwoordgroep

c)Nadat de verhalen door de leraar verteld zijn, vallen ze zeer in de smaak aan de leerlingen.

7a) fabulam narrante b) ablativus absolutus

c)Terwijl de leraar het verhaal vertelde, spraken de leerlingen tussen zich.

8a) amicum in hortum ducente b) ablativus absolutus

c) Terwijl de slaaf de vriend naar de tuin bracht, stond vader op uit de zitplaats.

9a) ad cenam invitatos b) participiumwoordgroep

c) Nadat de vrienden uigenodigd waren, bij de maaltijd, ontving de oude man ze blij.

10a) appropinquantibus b) ablativus absolutus

c) Toen de vijanden naderden, stelde de aanvoerder de soldaten op, naar het gevecht.

0 fout.
Text 24.1 Een Zaak Over De Karren

Twee karren beladen met zware lading, werden door de muilezels gebracht, door de clivus Capitolinus heen. Terwijl de muilezels de clivum capitolinum beklommen, gingen de muilezeldrijvers, naar voor de karren, en zij spanden zich in, zodat zij de rechte koers vast houden konden. Plotseling echter begon de zich boven bevindende kar achteruit te gaan.

Terwijl de kar afdaalde, de muilezeldrijvers van de tweede kar, welke zich bevonden tussen beide karren, gingen zo snel mogelijk weg uit het midden. (want)Zij meenden dat de gruwelijke dood, ze bedreigde. Nadat de muilezeldrijvers uit het midden weg gingen stootte de zich boven bevindende kar tegen de lager gelegen. Zo en dit begon achteruit te gaan. Vervolgens, terwijl geen enkel belemmerde, stortten de karren van de berg af, en zij verpletterden de slaaf, welke toevallig aan het wandelen was bij de clivus Capitulinus.

Wat later raadpleegde de meester van de slaaf Postumus de rechtsgeleerde:” Voor mijn dode slaaf, ben ik helemaal niet voor middelmatige schade getroffen. Tegen welken, hoort het, dat ik een proces moet voeren (over de schade)? .Tegen de muilezeldrijvers van de eerste kar, of tegen de muilezeldrijvers van de tweede kar, of tegen de meester van de muilezels?

Postumus antwoordt(antwoordde): ”Je moet de (oorzaak-)zaak vinden. In een (oorzaak-)zaak is het recht neergezet. Het staat vast dat de muilezeldrijvers van de bovengelegen kar tekort schoten. Als zij uit zichzelf de kar lieten gaan, lieten zij de plicht in de steek. Dus het behoort, dat jij, een proces gaat voeren, tegen ze. Maar als de muilezeldrijvers de kar niet konden vasthouden, omdat de muilezels te weinig gezond waren, kan proces gevoerd worden tegen de meester van de muilezels. Het zekere is dat, de muilezeldrijvers van de tweede kar, niet voor het recht kunnen worden gedagen. Zij verlieten weliswaar hun kar, maar om de aannemelijke reden: zij vreesden de dood voor zich. Het beste is dus de getuigen te vinden. Terwijl de getuigen de feiten zullen bevestigen, zal je een rechtszaak kunnen beginnen.

5 woorden fout van Latijnse 196w.


24.2 Een Redenaar

Nadat Postumus te hulp geroepen was door de cliënt, maakt hij de redevoering klaar. Terwijl Postumus de redevoering zal klaarmaken, zal de slaaf, alle dingen welke worden gezegd, opschrijven op de schrijfplankjes. Terwijl de slaaf schrijft, denkt Postumus na over de zaak.

Eerst, herhaalt hij, de feiten op korte wijze met zich: “De zwangere vrouw wilde de zee oversteken. Ze betaalde het vaargeld aan de kapitein. Nadat het vaargeld betaald was geweest ging zij aan boord met de andere passagiers. De zwangere vrouw bracht de baby voort terwijl het schip zich midden op zee bevond. Nadat het kind geboren was geweest eiste de kapitein het meer vaargeld.”

Postumus vat vervolgens de hoofdzaak zo samen: “Het is dus voor mij nodig aannemelijk te maken dat, het meer(grotere 1 f.) vaargeld, ten onrecht geëist is.” De redenaar zwijgt enige tijd. Dan voegt hij toe: “Het zal niet moeilijk zijn de rechter te overtuigen, voor het kind niets verschuldigd te worden: het vaargeld van hem is echter niet groot, en door het kind, worden de voorzieningen niet gebruikt, welke bij het gebruik van de zeereis aanwezig zijn.

Nadat deze woorden gezegd zijn is de kracht van de redenaar aangestoken. Terwijl de man de allerkrachtigste woorden uitkiest, betoogt hij welsprekender: “Wat voor bewijzen zal ik aandragen? De zaak spreekt voor zich : Voor het deel, voor het kind tussen de reis hij wordt niets verschuldigd, wat (1f omdat) het dwaze is. Wat voor een gering vaargeld van (2f voor) hem!

Wat uit hun voorzieningen, voor welke de overige reizigers worden gebruikt, kan het baten voor het kind? Het kind heeft geen voorzieningen nodig en (3f behalve) ook de moederborst niet. De moederborst, echter, betaalt, deze, voor het (kind), gratis aan te bieden, voorziening*. Wie wil van de moeder voor een dergelijke plicht het geld eisen? Niemand behalve een (5f zeer) hebzuchtige geldwolf!”

Terwijl de redevoering op dergelijke manier klaar is, overhandigt Postumus alle delen van zijn herinnering. Want de redenaar met hulp van de aantekeningen terwijl hij de zaak zal zeggen zal hij voor geen enkel voor de rechter overtuigen.

*(dit was geen “a.c.i.” waar de accusativus “commodum” de handeling van de infinitivus “offerre" verricht.)

5 woorden fout, uit 192 woorden = 97 % goed (ans1)

5 zinnen met 1 fout, uit 28 zinnen = 82 % goed (ans2)

Ans1 plus Ans2, samen delen door 2 = 89,5 % goed

25 Grammatica Opdrachten

Opdracht 1

nominativus

genitivus

dativus

accusativus

ablativus

1

Dies V

diei

diei

Diem

die

2

Hostis III

hostis

hosti

Hostem

hoste

3

Vultus IV

Vultus

Vultui

Vultum

vultu

4

Munus IIIonz.

munis

muni

munus

mune

5

Puer II

pueri

puero

puerum

puero

6

Casus IV

casuum

casibus

Casus

casibus

7

Facies V

facierum

faciebus

Facies

faciebus

8

Viri II

virorum

viris

viros

viris

9

Lacus IV

lacuum

lacibus

lacus

lacibus

10

Vires III

virium

viribus

vires

viribus

0 fout.

Opdracht 2

verbuigingsgroep

geslacht

getal

naamval

facies

5

Vr

Ev/mv

Nom/acc

tumultus

4

man

Ev/mv

Nom/acc

libri

2

man

Ev/mv

Gen/nom

unda

1

vr

ev

nom

onera

3

onz

mv

Nom/acc

agricolis

1

man

mv

Dat/abl

dierum

5

man

mv

gen

commodum

2

onz

ev

Nom/acc

oratori

3

Man/vr

ev

dativus

usui

4

man

ev

dativus

speciem

5

vrouwelijk

ev

accusativus

adulescentes

3

Man/vr

mv

Nom/accusativus.

amplexum

4

man

ev

accusativus

victorias

1

vr

mv

accusativus

aetas

3

Man/vr

ev

nom

aestibus

3/4

Man/vr man

mv

Dat/abl

rebus

5

vrouwelijk

mv

Dat/abl

propinqui

2

man

Ev/mv

Gen/nom

spei

5

vr

ev

Gen/dat

regni

2

onz

ev

gen

Opdracht 3

1 bijwoordelijke bijzin A.C.I. bijwoordelijke bepaling

2 bijvoegelijke bijzin, bijvoegelijke bepaling

3 bijwoordelijke bijzin,

4 bijvoegelijke bijzin

5 bijvoegelijke bijzin

6 bijwoordelijke bijzin

7 bijvoegelijke bijzin

8 bijvoegelijke bijzin

9 bijwoordelijke bijzin

10 bijwoordelijke bijzin


25.1 Een leermeester van de liefde

Waarom heb je het zo bleek gezicht? Welke vallen treffen je met de droefdheid?

Ik sterf. Voor me is de enig hoop niet meer in leven. Ik geloof, dat de uiterste dag, spoedig, voor me aangekomen zal zijn.

Over welke zaak spreek je? Jij maakt me ongerust. Je bent toch niet ziek?

Ik ben niet zodanig zoals ik was geweest. Ik voel dat het gehele lichaam met hitte wordt gekweld.

Zovaak als ik Cynthia zie, ontstaat er onrust in de borst en een stem stokt.

Ik haal opgelucht adem! Het is niet nodig voor je, voor dat de dokter verschijnt. Je bent toch wel eerder door de liefde ageraakt geweest?

Een liefde! Die jongen is gemeen! Ik lijd op zware wijze. Cynthia wendt mijn woord van trouw af, en zij weigert de omhelzing. Ik ben op dit moment niet tot zorg voor haar, en zal het ook, niet ooit zijn.

Zeg aan me, waarom houd je van het meisje, welke je minacht?

Zij overtreft de alle overige meisjes, met het uiterlijk en met het gezicht. Hoe meer ze me afwijst, des te meer word ik aangetrokken.

Hoewel jij wanhoopt, geloof ik dat je je meester kan maken van dit meisje. Ovidius zelf, leermeester van die liefde zal je helpen.

Wie is het? Waar woont hij? Wanneer kan ik hem vinden?

Hij is allang dood. Maar de dichter Ovidius schreef het boek over de kunst van de liefde, in welke hij de ongelukkigen onderwijst, terwijl zij van ze houden, de meisjes te winnen, terwijl ze niet willen. Als je dit boek leest (zal lezen)t, zal je je Cynthia hebben… Hé waarheen ga je?

Naar de boekhandel!

184 woorden Latijn, 1w.fout.


Text 25.2 Een gedaanteverandering

De boerenmassa verbiedt.De godin zij sprak ze zo toe terwijl ze aan het verbieden waren.

“Waaron verhinderen jullie me voor de waters? Het gebruik van de waters is gemeenschappelijk.

De zon maakte van nature niet een prive bezit en de lucht ook niet, en de heldere golven ook niet:

Ik kwam naar de openbaar-e geschenk-1f en. De slok van de waters zal voor mij een godendrank zijn, ik zal toegeven dat ik tegelijkertijd, en het leven heb ontvangen: Jullie zullen het leven hebben overhandigd bij het water.

De woede stelde de dorst uit; Want Latona, en niet meer smeekt de mensen die het niet waard zijn… ze heft niet op, langer te zeggen, de woorden beneden de waardigheid van een godin, (niet vertaald:en terwijl ze haar handpalmen naar de sterren optilde 3f) zij zei ”Voor eeuwig met de poel” “Leef dan maar in dat!”

De wensen van de godin kwamen uit: het bevalt ze onder de waters te zijn, en nu eens dompelen zij het hele lichaam onder in de diepe poel, op dit moment brengen zij het hoofd naar voren, dan weer zwemmen zij aan de oppervlakte, vaak blijven zij staan aan de oever van de poel, vaak springen zij terug in de koudes van het meer. Maar nu ook oefenen zij de lelijke talen met scheldpartijen uit zonder enige schaamte, ook al zijn ze onder het water, zij proberen onder het water te schelden. De stem is ook al schor, en de opgeblazen kelen zwellen op, en zelf maken de bekken wijder de openstaande scheldwoorden. Zij spannen met een lelijk hoofd, en zij schijnen de weggenomen nekken;

de ruggengraat is groen, een buik, een allergrootste gedeelte van het lichaam, is wit; en in de modderige modderpoel springen zij voor (de) nieuwe kikkers.

5 fouten

149woorden totaal waarvan 5 fout procent goed =96,6% goed

18zinnen 3 zinnen met fouten 5 x 1 fouten

8,44

Opdracht 1

1. 1.De romeinen gingen naar het theater, met de bedoeling dat zij naar de schouwspelen keken.

2. 2. Een hevige storm ontstond plotseling, met als gevolg dat zeer vele schepen werden verwoest.

3. 3. De jongen was zo bang , met als gevolg dat hij niets kon zeggen.

4. 4..De jongen lachte zozeer, met als gevolg dat hij niets kon zeggen.

5. Het geschreeuw was zo groot, met als gevolg dat hij door de hele stad werd gehoord.

6. De leerlingen renden door de straten, zodat zij niet laat aankwamen bij de leraar.

7. Nadat hij het werk had voltooid, ging de werkman naar huis.

8. Omdat de gedichten aan me in de smaak vielen, las ik ze opnieuw en opnieuw.

9. Hoewel de man de vrouw vaak had gezien, toch wist hij niet haar naam.

2w fout

Opdracht 2

1. Vader stuurde de slaven, met als bedoeling dat zij de zonen zochten.

2. Vader had de zonen gewaarschuwd, zodat zij niet alleen van huis weggingen.

3. 3.De storm was zo sterk, met als gevolg dat de schepen hevig werden heen en weer gesmeten.

4. De vriendinnen spraken met een kleine stem, om te voorkomen dat zij door de anderen werden gehoord.

5. De Romeinse soldaten spanden zich met alle krachten in, met de bedoeling dat zij zich meester maakten van de vestingstad.

6. Veel Romeinen waren gewend met de zomer de stad te hebben verlaten, met de bedoeling dat zij enkele maaanden met rust doorbrachtten.

7. De soldaat bewaakte zorgvuldig de gevangen vijanden, om te voorkomen dat zij wegvluchtten.

8. De onderofficier stuurde de soldaten,met de bedoeling dat zij het legerkamp bewaakten.

9. De soldaten renden snel, met de bedoeling dat zij de dood wegvluchtten.

10. De soldaten renden te weinig snel, met als gevolg dat zij de dood niet wegvluchtten.

0 fout

Opdracht 3

1. Omdat de heer des huizes binnenkwam, stonden de slaven op.

2. Hoewel een hevige storm zal ontstaan. zijn veel koopmannen niet vertrokken. (vertrokken niet deponens perfectum moet actief worden vertaald.)

3. Omdat een hevige storm had ontstaan, bevonden wij ons in het grote gevaar.

4. 4.Hoewel een hevige storm was ontstaan, bereikten wij toch ongedeerd de andere oever.

5. 5.Nadat wij de goden smeekten, hoorden wij plotseling het geluid uit de tempel.

6. Hoewel de de oude man had gebeden tot de god Aesculapius, is hij toch dood.

7. Omdat Lucius de naderende vriend had gezien, legde hij het boek, welke hij las, neer.

8. 7.Hoewel de Grieken door de Romeinen overwonnen waren, meenden zij niet dat zij de kleinen kleineren waren.

9. 9.Nadat de Grieken door de Romeinen overwonnen waren, waren zij niet meer de vrijen.

10. 10.Hoewel de Romeinen de Grieken hadden overwonnen, bewonderden zij ze x (toch) zeer.

3 woorden fout


26.1 Petrus en de Tovenaar

Toen de apostel Petrus zich in de de stad bevond, vertelde hij overal over Christus, de zoon van God.

Met de zijne tijd was Simon de tovenaar zeer bekend geweest met zijn kunst. De mensen bewonderden de tovenaar zozeer, met als gevolg dat zij geloofden dat, hij de goddelijke macht had. Petrus zei daarentegen dat de tovenaar door de duivel werd geholpen; dat echter Christus de ware zoon van god was en dat hij naar de hemel omhoogging.

Toen Simon had begrepen dat Christus naar de hemel omhoog was gegaan, smeet hij heen weer dat, ook hij dit had kunnen doen. Petrus was verontwaardigd dat Simon zo arrogant was, dat hij Christus wilde evenaren. Hij sprak de tovenaar zo toe: “ O Simon had jij maar van zelf de woorden van Christus gehoord! Als jij (van (haar), of (ze)) had gehoord, had je nu Christus niet willen bespotten.”

De tovenaar weigerde de aandacht te hebben gericht op de apostel. Hij besloot ( hij ging staan ) helemaal niet te hebben gewacht op de hoofdzaak in de tempel. Het Romeinse volk stroomde, van alle kanten samen met de bedoeling dat ze dit schouwspel hebben bekeken. Petrus was ook aanwezig geweest. Hij geloofde dat de Duivel voor Simon aan het begunstigen was, met als gevolg dat de mensen met valse kunsten van het ware vetrouwen, werden afgewend. Simon sprong van de hoge tempel naar beneden. Sommige toeschouwers, hadden de ogen bedekt, met de bedoeling dat ze niet de bloederige dood hebben gezien.

Anderen juichten nadat ze aangespoord waren met verlangen voor het bloed. Intussen zweefde Simon door de lucht heen. Het volk riep “Kijkt aan.” Die tovenaar sprak de waarheid. Als hij niet een god was, kon hij niet vliegen.

Toen bad Petrus tot god met de bedoeling dat Simon viel. Het volk vertrouwde immers niet aan de tovenaar als zijn kracht (macht) brak(werd gebroken). Toen bidde Petrus zo, hij riep met een grote stem: “In de naam van Christus ga weg, duivel! God verbiedt aan je, langer voor de tovenaar te helpen.” Onmiddellijk viel Simon neer. Het volk lachte, welk dit schouwspel de voorkeur gaf voor de schouwspelen van de schouwburg.

4 woorden fout: 1-ze, 2-ging staan, 3-werd gebroken 4 macht

26.2 “Meester, waarheen ga je?”

Nadat de apostel Petrus in de Stad veel mensen tot het Chistelijk geloof bekeerde, bevond hij zich zelf in het grote gevaar. Al heel wat Christenen waren naar de gevangenis geleid of waren zelfs gedood. De vrienden spoorden hem aan, met de bedoeling dat hij op weg ging, naar de vlucht en redding zodat, en Petrus niet werd gepakt.

Zij zeiden: “Was jij maar eerder weggegaan! Indien jij niet bij ons was gebleven, was jij al op dit moment maar ergens anders veilig geweest. Het behoort dat jij zo snel mogelijk vertrekt.” De apostel antwoordde: “Als ik niet was gebleven, had ik de zo grote menigte niet kunnen bekeren to het geloof. Als ik ik nu vluchtte, dan laat ik mijn kudde in de steek. Het is gewoon dat de goede herder voor de kudde aaanwezig is, op de meeste wijze bij tegenspoed. Dus ik (zal niet vertrekken) ik vertrek niet.”

De vrienden zaten hem zo op de hielen, zodat Petrus eindelijk voor de smeekbedes levend (overwonnen)de stad verliet. Toen hij bij de poort was gekomen, zag hij Christus voor zich tegemoetkomend en hij zei: ”Meester waar ga je heen?” Christus antwoordde dat hij naar Rome ging, zodat hij weer gekruisigd werd. Petrus zei: ”Jij gaat toch niet weer gekruisigd worden? Als je werkelijk weer naar de doodstraf wordt geleid, zal ik je in de dood vergezellen.”

Nadat Christus dit gezegd had, ging hij omhoog in de hemel. Toen vernam Petrus dat Christus voor hem was verschenen, met de bedoeling dat hij de vlucht verbood. Hij zei voor zich:” Hoewel ik het gevaar voor het leven vreesde, verliet ik Rome als een huurling. Echter Christus zei dat hij klaar was geweest twee maal te hebben gestorven. Op deze manier waarschuwde hij voor me, zodat ik de dood niet ontvluchtte, zodat ik voor de overige Christenen het voorbeeld van het krachtig geloof verschafte.”

Dan herrinerde de apostel zich van de woorden, welke Christus vroeger had gezegd: “Jij bent Petrus en boven deze rots zal ik mijn gemeente bouwen en aan je zal ik de sleutels geven van het hemelrijk.”

De apostel kwam terug (teruggekomen) in de stad wat later werd hij gevangen. Nadat hij naar het kruis werd geleid, zei hij dat hij (met) het kruis van Christus niet waardig was geweest. Hij wilde zo gekruisigd worden, zodat het hoofd naar de aarde en de voeten naar de hemel gericht werden. Petrus zei: “Ik ben immers van de aarde af, naar de hemel geroepen.”

1 profisciscar: zal vertrekken, deponens, futurum, actief

fout

2 victus overwonnen

3 vero werkelijk.

4 Reversus teruggekomen

5 cruce = met het kruis

(1.1 0w fout)

(1.2 0w fout)

(2.1 1w fout)

(2.2 0w fout)

(3.1 3w fout)

(3.2 0w fout)

(4.1 6w fout)

(4.2 2w fout)

(5.1 1w fout)

(5.2 4w fout)

(6.1 2w fout)

(6.2 2w fout)

(6.3 1w fout)

(7.1 4w fout)

(7.2 8w fout)

(8.1 1w fout)

(8.2 4w fout)

(9.1 1w fout)

(9.2 4w fout)

(10.1 3w fout)

(10.2 6w fout)

(11.1 8w fout)

(11.2 6w fout)

(12.1 6w fout)

(12.2 3w fout)

(13.1 5w fout)

(13.2 1w fout)

(14.1 6w fout)

(14.2 2w fout)

(15.1 8w fout)

(15.2 2w fout)

(16.1 5w fout)

(16.2 4w fout)

(17.1 4w fout)

(17.2 3w fout)

(18.1 6w fout)

(18.2 5w fout)

(19.1 4w fout)

(19.2 4w fout)

(20.1 1w fout)

(20.2 1w fout)

(21.1 6w fout)

(21.2 3w fout)

(22.1 3w fout)

(22.2 12w fout)

(23.1 3w fout)

(23.2 0w fout)

(24.1 5w fout)

(24.2 5w fout)

(25.1 1w fout)

(25.2 5w fout)

(26.1 4w fout)

(26.2 5w fout)

Het aantal fouten per hele tex: (Een Hele Text is tussen de 175 en de 204 Latijnse woorden)

190 fouten! op 53 hele texten: 53 texten nagekeken. De Maximale score is 53 keer 10 = 530 punten

3woorden fout, is een punt, aftrek van de 10, of zo.)

Opdrachten 1+2+3+4+5+6

1

1. (H.2 3w fout)

2. (H. 3 0w fout)

3. (H. 4 8w fout)

4. (H. 5 3w fout)

5. (H. 6 5w fout)

6. (H. 7 15w fout)

7. (H. 8 14w fout)

8. (H. 9 11w fout)

9. (H. 10 0w fout)

10. (H. 11 3w fout)

11. (H. 12 0w fout)

12. (H. 13 0w fout)

13. (H. 14 0w fout)

14. (H. 15 0w fout)

15. (H. 16 0w fout)

16. (H. 17 17w fout)

17. (H. 18 17w fout)

18. (H. 19 6w fout)

19. (H. 20 7w fout)

20. (H. 21 15w fout)

21. (H. 22 13 fout)

22. (H. 23 6w fout)

23. (H. 24 1w fout)

24. (H. 25 0w fout)

25. (H. 26 5w fout)

170,5 fout op allen de Grammatica opdrachten per 25 Hoofdstukken

Via Nova 3 Personae

Via Nova 4 Auctores